Stunde 6: regelmatige werkwoorden + d/t + ss/s/z/ß

Werkwoorden
regelmatige en onregelmatige werkwoorden
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Werkwoorden
regelmatige en onregelmatige werkwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Ziel


Ik kan regelmatige werkwoorden vervoegen

Ik kan onregelmatige werkwoorden vervoegen

Ik weet het verschil tussen regelmatige en onregelmatige werkwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Wat zijn de regelmatige WW?
Schrijf hier met je eigen woorden
hoe je dit begrijpt?
In het NL:)

Slide 4 - Woordweb

Hoe maak je in het Duits de stam van een werkwoord?
A
hele werkwoord
B
hele werkwoord -en
C
ik-vorm

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de stam van "spielen"?

Slide 6 - Open vraag

Wat is de stam van "kommen"?

Slide 7 - Open vraag

Wat is de tam van "atmen"?

Slide 8 - Open vraag

Teil 1 
regelmatige werkwoorden


Slide 9 - Tekstslide

Regelmatige werkwoorden: wohnen
werkwoord: wohnen, stam:wohn
ich wohn E
du wohn ST
er/sie es wohn T
wir wohn EN
ihr wohn T
sie wohn EN
Sie wohn EN


Slide 10 - Tekstslide

Ich (schreiben) …… einen Brief

Slide 11 - Open vraag

Mein Bruder (spielen) …….. mit dem Ball

Slide 12 - Open vraag

Frau Schreiber (gehen) ……. im Klassenzimmer

Slide 13 - Open vraag

Ook regelmatige werkwoorden

Slide 14 - Tekstslide

Regelmatige werkwoorden: met stam op -s/-ß/-z
werkwoord: heißen,     stam:heiß
ich heiß   E                                    wir heiß EN
du heiß T                                        ihr heiß T
er/sie es heiß T                            sie heiß EN
                                                           Sie heiß EN
* bij DU vorm mag je niet 3x een s opschrijven. Dan krijgt het WW alleen een T 
Dus niet : du heiß + st +t , maar du heiß + t 

Slide 15 - Tekstslide

Regelmatige werkwoorden: met stam op -t/-d
werkwoord: arbeiten,       stam:arbeit    antworten , stam: antwort 
ich arbeit e                                    wir arbeit en
du arbeit e st                                 ihr arbeit e t
er/sie es arbeit e t                      sie arbeit en
                                                           Sie arbeit en

*Dus tussen de stam en de uitgang moet je een E gebruiken, om het WW beter uit te spreken. 


Slide 16 - Tekstslide

übungen 
Welke vorm is juist?

Slide 17 - Tekstslide

mieten

ihr
A
miete
B
mietest
C
mietet
D
mieten

Slide 18 - Quizvraag

kaufen

du
A
kaufet
B
kauft
C
kaufest
D
kaufst

Slide 19 - Quizvraag

sitzen

du ...
A
sitzest
B
sitzt
C
sitzst
D
sitzen

Slide 20 - Quizvraag

reden

ich ...
A
rede
B
redest
C
redet
D
reden

Slide 21 - Quizvraag

gehen

sie
A
gehe
B
geht
C
gehen
D
gehst

Slide 22 - Quizvraag

En nu in een zin

Slide 23 - Tekstslide

Warum (warten) ............. du nicht?

Slide 24 - Open vraag

ich (gehen) ............ nach Hause.

Slide 25 - Open vraag

Wir (sein) ........... in der Schweiz gewesen

Slide 26 - Open vraag

Er (kaufen) ........... einen Skihelm

Slide 27 - Open vraag

Warum (warten) ............. du nicht?

Slide 28 - Open vraag

ich (gehen) ............ nach Hause.

Slide 29 - Open vraag

Wir (sein) ........... in der Schweiz gewesen

Slide 30 - Open vraag

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ich (hören) gerne Musik.
A
hort
B
höre
C
horst
D
horen

Slide 31 - Quizvraag

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ihr (kaufen) solche teuere Sachen.
A
kaufst
B
kaufen
C
kaufet
D
kauft

Slide 32 - Quizvraag

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Du (besuchen) die Oma.
A
besucht
B
besuchst
C
besuchen
D
besuche

Slide 33 - Quizvraag

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Meine Eltern (kommen) Morgen.
A
kommen
B
kommt
C
bekommst
D
komme

Slide 34 - Quizvraag

Teil 2 
onregelmatige werkwoorden
Haben, sein und werden: Bekijk eerst de filmpjes 


Slide 35 - Tekstslide

Übung
Schrijf een kort verhaal/zinnen met 5 werkwoorden haben, 5 werkwoorden sein en 5 werkwoorden werden. Dus je moet 15 zinnen hebben. Vergeet het niet: hoofdletters

Bijv. Ich bin Natalia und ich bin 32 Jahre alt. Ich habe eine Mutter und sie ist 58 Jahre alt. Ich werde Medizin studieren. Ich werde auch heute kochen und ich habe Hunger. Jetzt bin ich zu Hause. ...etc. 

Slide 36 - Tekstslide

Hier schrijf je je verhaal/zinnen!

Slide 37 - Open vraag

Welke regelmatige werkwoorden zijn er? Schrijf 5 voorbeelden

Slide 38 - Open vraag

Schrijf 3 onregelmatige
werkwoorden

Slide 39 - Woordweb

Wat vind je aan het vervoegen van werkwoorden nog lastig?

Slide 40 - Open vraag