Lezen klas 2 - H3 - Tekstverband oefenen


Tekstverbanden
(oefenen)
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les


Tekstverbanden
(oefenen)

Slide 1 - Tekstslide

Wat weet je al van LEZEN?

Onderwerp, deelonderwerp, hoofdgedachte,
kernzin, bronvermelding, alinea's, witregels, illustraties, tekstsoorten, tekstdoelen, tekstverbanden, signaalwoorden, titel, tussenkoppen, feiten, meningen, argumenten, tekstverbanden en signaalwoorden.

Slide 2 - Tekstslide

Welke tekstverbanden ken je?

  • opsommend verband
  • tegenstellend verband
  • chronologisch verband
  • toelichtend verband
  • voorwaardelijk verband
  • redengevend verband

Slide 3 - Tekstslide

Signaalwoord van
concluderend
verband

Slide 4 - Woordweb

Signaalwoord van
redengevend
verband

Slide 5 - Woordweb

Signaalwoord van
samenvattend
verband

Slide 6 - Woordweb

Signaalwoord van
chronologisch
verband

Slide 7 - Woordweb

Signaalwoord van
doel-middel
verband

Slide 8 - Woordweb

Signaalwoord van
vergelijkend
verband

Slide 9 - Woordweb

De opdracht

Je krijgt steeds een of meer zinnen te zien. De zinnen hebben iets met elkaar te maken, er bestaat een verband tussen. ook kan er binnen een zin een verband bestaan tussne twee delen van de zin.

Geef steeds aan welk verband er is tussen de zinnen.

Slide 10 - Tekstslide

Als je besluit om dat skateboard te kopen, kun je niet op vakantie.
A
redengevend verband
B
chronologisch verband
C
opsommend verband
D
voorwaardelijk verband

Slide 11 - Quizvraag

Je kunt niet op vakantie, want je hebt je geld uitgegeven aan een skateboard.
A
redengevend verband
B
chronologisch verband
C
opsommend verband
D
voorwaardelijk verband

Slide 12 - Quizvraag

Als eerste moet je naar werk gaan zoeken. Daarna kun je gaan sparen.
A
redengevend verband
B
chronologisch verband
C
opsommend verband
D
voorwaardelijk verband

Slide 13 - Quizvraag

Je moet een vliegticket kopen en je hotel betalen. Bovendien heb je op reis zakgeld nodig.
A
redengevend verband
B
chronologisch verband
C
opsommend verband
D
voorwaardelijk verband

Slide 14 - Quizvraag

Welke theorie die hoort bij LEZEN vind je het moeilijkst?

Slide 15 - Open vraag