Lezen 2 HAVO - Tekstverband oefenen


Tekstverbanden
(oefenen)
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les


Tekstverbanden
(oefenen)

Slide 1 - Tekstslide

Wat weet je al van LEZEN?

Onderwerp, deelonderwerp, hoofdgedachte,
kernzin, bronvermelding, alinea's, witregels, illustraties, tekstsoorten, tekstdoelen, titel, tussenkoppen, feiten, meningen, argumenten, tekstverbanden en signaalwoorden.

Slide 2 - Tekstslide

Welke acht verbanden zijn er?

Slide 3 - Open vraag

Welke tekstverbanden ken je?
  1. chronologisch verband
  2. opsommend verband
  3. tegenstellend verband
  4. toelichtend verband
  5. voorwaardelijk verband
  6. redengevend verband
  7. oorzakelijk verband
  8. concluderend verband 

Slide 4 - Tekstslide

Signaalwoord van
chronologisch
verband

Slide 5 - Woordweb

Signaalwoord van
opsommend
verband

Slide 6 - Woordweb

Signaalwoord van
tegenstellend
verband

Slide 7 - Woordweb

Signaalwoord van
toelichtend
verband

Slide 8 - Woordweb

Signaalwoord van
voorwaardelijk
verband

Slide 9 - Woordweb

Signaalwoord van
redengevend
verband

Slide 10 - Woordweb

Signaalwoord van
oorzakelijk
verband

Slide 11 - Woordweb

Signaalwoord van
concluderend
verband

Slide 12 - Woordweb

De opdracht

Je krijgt steeds een of meer zinnen te zien. 

Geef steeds aan welk verband er is tussen de zinnen.

Slide 13 - Tekstslide

Als je besluit om dat skateboard te kopen, kun je niet op vakantie.
A
redengevend verband
B
chronologisch verband
C
opsommend verband
D
voorwaardelijk verband

Slide 14 - Quizvraag

Je kunt niet op vakantie, want je hebt je geld uitgegeven aan een skateboard.
A
redengevend verband
B
oorzakelijk verband
C
concluderend verband
D
voorwaardelijk verband

Slide 15 - Quizvraag

Als eerste moet je naar werk gaan zoeken. Daarna kun je gaan sparen.
A
redengevend verband
B
chronologisch verband
C
opsommend verband
D
voorwaardelijk verband

Slide 16 - Quizvraag

Je moet een vliegticket kopen en je hotel betalen. Bovendien heb je op reis zakgeld nodig.
A
redengevend verband
B
chronologisch verband
C
opsommend verband
D
voorwaardelijk verband

Slide 17 - Quizvraag

Je moet laten zien dat je het verdient om over te gaan. Dat houdt in dat je onder andere je huiswerk maakt.
A
redengevend verband
B
concluderend verband
C
opsommend verband
D
voorwaardelijk verband

Slide 18 - Quizvraag

Welke theorie die hoort bij LEZEN vind je het moeilijkst?

Slide 19 - Open vraag

Toets voorbereiden

  • Theorie leren (groene teksten)
  • Opdrachten (nog eens) maken
  • Herhalen van theorie van H 1 t/m 4

Slide 20 - Tekstslide