1. Zeg in het Engels dat een papegaai noten en zaden eet.
2. Zeg in het Engels dat veel vissen oranje zijn.
3. Zeg in het Engels dat een kat snorharen heeft.
4. Zeg in het Engels dat je hond een lange zachte staart heeft.
5. Zeg in het Engels dat die slang in de woestijn leeft.
6. Zeg in het Engels dat je hond wel blaft, maar niet bijt.
7. Zeg in het Engels dat je kat er eng uitziet als ze slaapt.
8. Zeg in het Engels dat dolfijnen in oceanen leven.