Herhalingsles WOI en Russische Revolutie

1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Tussenstand aanzetten

Slide 2 - Tekstslide

De eerste Wereldoorlog duurde van..
A
1914-1917
B
1914-1918
C
1917-1924
D
1917-1920

Slide 3 - Quizvraag

In 1914 kwamen veel Europese landen met elkaar in oorlog. Wat was daarvan geen oorzaak?
A
De Frans-Duitse oorlog
B
De wapenwedloop
C
Bondgenootschappen
D
De bloedige zondag

Slide 4 - Quizvraag

Van welk land was het Von Schlieffen-plan het aanvalsplan?

Slide 5 - Open vraag

Wat was het doel van het Von Schlieffenplan?
A
zorgen dat de tegenstanders van Duitsland in een tweefrontenoorlog terechtkwamen
B
zorgen dat Duitsland in een tweefrontenoorlog terechtkwam
C
voorkomen dat de tegenstanders van Duitsland in een tweefrontenoorlog terechtkwamen
D
voorkomen dat Duitsland in een tweefrontenoorlog terechtkwam

Slide 6 - Quizvraag

Welk land hoort niet bij de Centralen?
A
Oostenrijk-Hongarije
B
Duitsland
C
Frankrijk
D
Ottomaanse Rijk

Slide 7 - Quizvraag

Een totale oorlog is een oorlog
A
Waarbij veel landen zijn betrokken.
B
Waarin het hele volk wordt ingeschakeld.
C
Waarin zowel te land als ter zee wordt gevochten.
D
Waarin veel soldaten sneuvelen.

Slide 8 - Quizvraag

Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd aan het oostfront een loopgravenoorlog uitgevochten
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quizvraag

In de Eerste Wereldoorlog vochten, vooral aan Britse en Franse zijde mensen uit hun kolonies mee.

Maak de zin af. Dat mensen uit de kolonies meevechten, is voornamelijk een gevolg van ...
A
Het nationalisme
B
Het modern imperialisme
C
De bondgenootschappen
D
Het militarisme

Slide 10 - Quizvraag

Je kent het verschil tussen oorzaak en aanleiding. Twee zinnen daarover:

I De aanleiding heeft altijd met geweld te maken. Het is een oorlog, of een moord, of een vechtpartij. Oorzaken hebben niet altijd met geweld te maken.

II De aanval van Duitsland op België en Frankrijk was de aanleiding tot de Eerste Wereldoorlog
A
Zin I is juist, zin II is onjuist.
B
Zin I is onjuist, zin II is juist.
C
Zin I en II zijn allebei juist.
D
Zin I en II zijn allebei onjuist.

Slide 11 - Quizvraag

Hoe kon de moord op Franz-Ferdinand leiden tot het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog?
A
De moordenaar was door Rusland gestuurd. Daarom verklaarde Oostenrijk-Hongarije de oorlog aan Rusland; de overige grote landen kozen toen partij voor hun bondgenoten
B
Frankrijk voelde zich door de moord bedreigd door Duitsland en Oostenrijk-Hongarije en verklaarde snel aan Duitsland de oorlog, waarna de andere landen zich aansloten.
C
De moordenaar kwam uit Servië, daarom verklaarde Oostenrijk-Hongarije aan dit land de oorlog. Duitsland steunde Oostenrijk-Hongarije. Vervolgens verklaarde iedereen elkaar de oorlog
D
De kogel was eigenlijk bedoeld voor de Duitse keizer Wilhelm II. Uit wraak verklaarde Duitsland toen de oorlog aan Rusland en aan Frankrijk..

Slide 12 - Quizvraag

Duitsland moest herstelbetalingen doen aan de winnaars. Ze moesten ook:
A
Alle criminelen opsluiten.
B
Grondgebied en koloniën afstaan
C
Ontwapend worden
D
Lid worden van de Volkenbond

Slide 13 - Quizvraag

De Eerste Wereldoorlog had twee bondgenootschappen: de geallieerden en de centralen.
Welk land hoorde bij welke kant?
Centralen
Geallieerden

Slide 14 - Sleepvraag

Wat past niet bij het communisme?
A
Gelijke lonen
B
Karl Marx
C
Rijke fabrieksbazen
D
Revolutie

Slide 15 - Quizvraag

Wat zijn collectieve boerderijen?
A
Zelfstandige boerderijen
B
Niet bestaande boerderijen
C
Gezamenlijke boerderijen

Slide 16 - Quizvraag

Kies de juist volgorde
A
Lenin, Stalin, Nicolaas II
B
Nicolaas II, Lenin, Stalin
C
Stalin, Lenin, Nicolaas II
D
Nicolaas II, Stalin, Lenin

Slide 17 - Quizvraag

Wat past niet bij het communisme?
A
Gelijkheid
B
Arbeiders
C
Karl Marx
D
Privébezit

Slide 18 - Quizvraag

Wat past wel bij het communisme?
A
Gelijkheid
B
Kapitalisme
C
Vrijheid
D
Privébezit

Slide 19 - Quizvraag

Hoe heetten de aanhangers van Lenin?
A
Communisten
B
Bolsjewieken
C
Geallieerden
D
Mensjewieken

Slide 20 - Quizvraag

Onder Stalin kwam er een nieuw economisch systeem:
de staat besliste wat én hoe er moest worden geproduceerd.

hoe heet dat systeem?
A
planeconomie
B
grote terreur
C
collectivisatie
D
communisme

Slide 21 - Quizvraag

Wat hoort NIET bij de planeconomie van Stalin?
A
vijfjarenplan
B
NEP
C
collectivisatie van de landbouw
D
industrialisatie

Slide 22 - Quizvraag

Wat bedoelen we met 'Goelag'?
A
Dit is een ander woord voor de Grote Terreur van Stalin
B
Hiermee worden alle showprocessen bedoelt
C
Stalin zijn autobiografie
D
Een (afgelegen) werkkamp onder Stalin en de overheidsdienst die deze kampen bestuurde

Slide 23 - Quizvraag

Wat is een totalitaire ideologie?
A
een ideologie die door de overheid/regerende partijen totaal opgelegd wordt aan de bevolking
B
Een ideologie die totaal bedacht is door één persoon
C
Een ideologie waarbij het communisme centraal staat
D
Een ideologie waarbij iedereen gelijk is

Slide 24 - Quizvraag

Stalin werd ook wel de 'Rode Tsaar' genoemd. Welke betekenis had deze naam?
A
Hij was het hoofd van het Rode leger.
B
Hij had veel communistische volgers
C
Hij regeerde Rusland (SU) als alleenheerser
D
Hij regeerde erg lang

Slide 25 - Quizvraag

Wat past niet bij het communisme?
A
Gelijke lonen
B
Karl Marx
C
Rijke fabrieksbazen
D
Revolutie

Slide 26 - Quizvraag

Stalin is aan de macht tijdens:
A
De Eerste Wereldoorlog.
B
De Tweede Wereldoorlog.

Slide 27 - Quizvraag

Wat zijn collectieve boerderijen?
A
Zelfstandige boerderijen
B
Niet bestaande boerderijen
C
Gezamenlijke boerderijen

Slide 28 - Quizvraag