Paragraaf 6: trappen van vergelijking

Welkom!

Leg NieuwNederlands alvast op tafel
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom!

Leg NieuwNederlands alvast op tafel

Slide 1 - Tekstslide

Terugblik
Formuleren paragraaf 1 t/m 4, wat weet je nog?

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag: paragraaf 6

- Paragraaf 5 slaan we over
- Paragraaf 6: trappen van vergelijking, wat zijn dat?

Slide 3 - Tekstslide

Stellend (fase 1)
Het is groot
Vergrotend (fase 2)
Het is groter
Overtreffend (fase 3)
 Het is het grootst

Slide 4 - Tekstslide

Stellend (fase 1)
Het is mooi
Vergrotend (fase 2)
Het is mooier
Overtreffend (fase 3)
 Het is het mooist

Slide 5 - Tekstslide

Hoe schrijf je het?
    1. Stellend: schrijf het woord zo eenvoudig mogelijk
    2. Vergrotend: zet -er achter het woord. Eindigt het woord al op een -r? Dan zet je er -der achter (duurder).
    3. Overtreffend: zet -st of -ste achter het woord. Eindigt het woord al op -st of -sch? Zet dan meest voor het woord (meest verrast).

Slide 6 - Tekstslide

Uitzonderingen
De woorden goed, graag, veel en weinig wijken af.

Goed-beter-best
Graag-liever-liefst
Veel-meer-meest
Weinig-minder-minst

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Als/dan

Dus... wat zongen ze nou precies? Wat zijn de regels?

Slide 9 - Tekstslide

Als/dan
Goed of fout?

Jij bent even groot als mij.
Jij bent even groot als ik.
Robin is net zo sterk dan hij, maar hij is sterker dan ik.
De voetballer rent sneller dan mij, maar slomer als hem.

Slide 10 - Tekstslide

Als/dan
Goed of fout?

Jij bent even groot als mij.
Jij bent even groot als ik.
Robin is net zo sterk dan hij, maar hij is sterker dan ik.
De voetballer rent sneller dan mij, maar slomer als hem.

Slide 11 - Tekstslide

Lastig?
Maak de zin langer en zet de persoonsvorm er weer achter:

Hij is groter dan/als ik/mij ben.
De jongen is groter dan/als het haar/zij is.

Slide 12 - Tekstslide

Probeer maar!

Ga aan de slag met opdracht 1, 2, 4 en 5 op blz. 241.



Klaar? Probeer 3 ook eens

Slide 13 - Tekstslide