W26 NE 1G1 Woordsoorten H5 Les 1

Nieuwe week & Nieuwe taak
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
Middelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 150 min

Onderdelen in deze les

Nieuwe week & Nieuwe taak

Slide 1 - Tekstslide

week 26 (22 t/m 26 juni)
  • Uitleg grammatica H5 woordsoorten
  1. Aanwijzend voornaamwoord
  2. Vragend voornaamwoord
  3. Onbepaald voornaamwoord
  • Even oefenen in de LessonUp
  • Eindtaken
  1. Werken op jouw niveau: extra uitleg, herhaling of verdieping

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Deze week oefen je met:
  • het herkennen en gebruiken van de volgende voornaamwoorden: vragend, aanwijzend en onbepaald

Slide 3 - Tekstslide

aanwijzend voornaamwoord
Met een aanwijzend voornaamwoord wijs je zaken (dingen), mensen en dieren aan. Meestal staat het aanwijzend voornaamwoord voor een zelfstandig naamwoord. Als het 'alleen' staat kun je het zelfstandig naamwoord er vaak bij denken, bijvoorbeeld: 
  • Deze laptop is veel nieuwer dan die (laptop). Vind jij dit ook? Bij 'die'  kun je laptop erachter zetten. Bij 'dit'  niet. Toch is dit ook een aanwijzend voornaamwoord.

Slide 4 - Tekstslide

Let op !
Woorden zoals daar, daarheen, daarover, daarnaast, daartegenover en daarlangs zijn géén aanwijzend voornaamwoord. Deze woorden geven een richting aan.

Slide 5 - Tekstslide

vragend voornaamwoord
Een vragen voornaamwoord staat bijna altijd aan het begin van een zin: welk boek jij gelezen? Met wie ga je naar de film?

Soms is er een zin gemaakt van een vraag: Ik wil graag weten met wie je naar de film bent geweest. Dan is 'wie' toch ook een vragend voornaamwoord.

Slide 6 - Tekstslide

wie, wat welk(e), wat voor (een)
Vragende voornaamwoorden kunnen zelfstandig en niet-zelfstandig worden gebruikt en verwijzen naar personen of niet-personen.  De niet-zelfstandige vragende voornaamworden passen zich aan aan het zelfstandig naamwoord dat er achter staat: 
  • Welk boek lees jij? 
  • Welke auto zullen we nemen? 

Slide 7 - Tekstslide

Let op !
waar, wanneer en hoe zijn géén vragende voornaamwoorden, maar bijwoorden. Ze kunnen wel als vraagwoord gebruikt worden: Wanneer gaan jullie op vakantie?  Hoe doe je dat?
De woorden 'dat' en 'die' behoren tot meerdere woordsoorten en zijn alleen aanwijzend voornaamwoord als je ze kunt vervangen door 'dit' en 'deze'.

Slide 8 - Tekstslide

onbepaald voornaamwoord
Bij een onbepaald voornaamwoord weet je niet precies over wie of wat het gaat:

- Heb je nog wat leuks gedaan in de vakantie?
- Er was vanmiddag iemand aan de deur die iets wilde verkopen.

Slide 9 - Tekstslide

Een lastige situatie!
Zulke goedkope schoenen kun je maar beter niet kopen. Hier gaat het niet speciaal over jou, maar is het meer in het algemeen bedoeld. Het woordje 'maar' geeft dit ook een beetje aan. Er wordt hier 'men' bedoeld. Dan is het woordje 'je' géén persoonlijk voornaamwoord, maar een onbepaald voornaamwoord.

Slide 10 - Tekstslide

Een lastige situatie!
Heb je nog 'wat' gekocht voor je moeder? 
  • Het woordje 'wat' betekent hier 'iets'. Dan is 'wat' géén vragend voornaamwoord, maar een onbepaald voornaamwoord. Onthoud dit goed!

Het is al vier uur, ik moet weg, maar het is zo koud buiten. 
  • Het woordje 'het' geeft hier tijd en weersomstandigheid aan: 'het' is nu een onbepaald voornaamwoord. Onthoud ook dit goed !

Slide 11 - Tekstslide

Ook [dit] jaar ga ik op wintersport.

Slide 12 - Open vraag

[Die] jongen met [dat] Franstalige boek kwam ik tegen op straat.

Slide 13 - Open vraag

[Welke] straat bedoel je?

Slide 14 - Open vraag

Het was [die] lange straat vlak bij de H&M.

Slide 15 - Open vraag

Ik begrijp nog niet [wat] je bedoelt.

Slide 16 - Open vraag

[Die] straat doet er ook niet toe.

Slide 17 - Open vraag

Waar koop je [zo’n] leuke broek?

Slide 18 - Open vraag

[Wat] voor winkel is het?

Slide 19 - Open vraag

Wij hebben [zulke] slechte gesprekken, vind je ook niet?

Slide 20 - Open vraag

IEMAND heeft de pen in zijn etui gedaan.
A
bijwoord
B
hulp ww
C
onbepaald voornaamwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 21 - Quizvraag

NIEMAND kijkt uit het raam.
A
onbepaald voornaamwoord
B
zelfstandig nw
C
aanwijzend vnw
D
bijwoord

Slide 22 - Quizvraag

In de zin 'Waar ga jij naartoe op je skateboard?' is het woord WAAR een:
A
vragend voornaamwoord
B
bijwoord
C
voorzetsel
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 23 - Quizvraag

Heeft niemand iets van Julia gehoord?
'niemand' =


A
aanwijzend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
vragend voornaamwoord

Slide 24 - Quizvraag

Wie heeft het schoolfeest georganiseerd?
'wie' =

A
aanwijzend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 25 - Quizvraag

Ik zag die mug niet.
'die' =

A
Vragend voornaamwoord
B
Aanwijzend voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
Bijwoord

Slide 26 - Quizvraag

Wat gebeurt hier?
'Wat' =

A
vragend voornaamwoord
B
bijwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord

Slide 27 - Quizvraag

Werken op eigen niveau
Werken op eigen niveau
De online lesmethode zorgt ervoor dat jij op het juiste niveau kunt oefenen. Iedereen start met een basisoefening. Vervolgens berekent het programma met welke oefeningen jij verder gaat. Uiteindelijk leert iedereen hetzelfde, maar op zijn eigen tempo.
  • Oefeningen met extra uitleg
  • Verder oefenen
  • Oefeningen met extra uitdaging


Slide 28 - Tekstslide

Eindtaken week 26
  • Grammatica H5 - woordsoorten
  1. Maak in de online methode de opdrachten bij grammatica woordsoorten H5.
  2. Grammatica woordsoorten: aanwijzend, onbepaald en vragend voornaamwoord + herhaling vorige woordsoorten

Zie de volgende dia's met foto's ter verduidelijking.

Slide 29 - Tekstslide

Week 26


Maak de opdrachten van H5 woordsoorten.

Slide 30 - Tekstslide

Week 26


Maak de opdrachten van H5 woordsoorten. Je werkt op jouw niveau.

Slide 31 - Tekstslide

Weektaak 26 afgerond

Slide 32 - Tekstslide