Thema 1 - Planten en Dieren

Welkom bij biologie - Thema 1
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij biologie - Thema 1

Slide 1 - Tekstslide

Start thema 1: Planten en dieren
Wat is biologie?
biologie = de kennis van het leven (en dood).


  • een levend wezen noemen we een organisme.
  • elk organisme gaat een keer dood.
  • er zijn 4 groepen organismen
          - dieren
          - planten
          - bacteriën (heel klein)
          - schimmels

Slide 2 - Tekstslide

Start thema 1: Planten en dieren
B1 - Wanneer is iets levend?
De 7 levenskenmerken

  • Ademhalen - opnemen en afgeven van lucht (bijvoorbeeld zuurstof).
  • Voeden - opnemen van water en vaste stoffen (bijvoorbeeld glucose).
  • Uitscheiden - afgeven van (afval)stoffen.
  • Waarnemen - prikkels uit de omgeving kunnen opvangen. 
  • Bewegen - zichzelf kunnen verplaatsen (ook planten kunnen dit!).
  • Voortplanten - ontstaan van een nieuw organisme.
  • Groeien - groter en zwaarder worden (niet hetzelfde als ontwikkelen!).
Hoe moet ik dit leren?
De 7 begrippen weten en kunnen gebruiken/ herkennen. Je hoeft niet de exacte omschrijving uit je hoofd te leren!

Slide 3 - Tekstslide

Start thema 1: Planten en dieren
B1 - Levend, dood of levenloos?

Slide 4 - Tekstslide

Start thema 1: Planten en dieren
B1 - Oefening
Iets leeft als het alle (1) vertoont. 
Daar zijn er zeven van, namelijk (2), (3), (4), (5), (6), (7) en (8).

Een levend wezen noemen we een (9).

Als iets in het verleden heeft geleefd,  maar nu niet meer, is het (10).

Als iets nooit heeft geleefd, dan noemen we dat (11).

Slide 5 - Tekstslide

Start thema 1: Planten en dieren
B1 - Samengevat
Iets leeft als het alle levenskenmerken vertoont. 
Daar zijn er zeven van, namelijk ademhalen, voeden, uitscheiden, waarnemen, bewegen, voortplanten en groeien.

Een levend wezen noemen we een organisme.

Als iets in het verleden heeft geleefd,  maar nu niet meer, is het dood.

Als iets nooit heeft geleefd, dan noemen we dat levenloos.



Slide 6 - Tekstslide

Start thema 1: Planten en dieren
B2 - Groei en ontwikkeling
groei = groter en zwaarder worden.
        - meer mogelijkheden om te overleven
          (betere ademhaling, meer voedsel, beter 
           kunnen bewegen, betere waarneming)

ontwikkeling = verandering in de bouw.
         - vorm = functie! 
         - andere vorm is dus een andere functie
Betere kans om te overleven zorgt ook voor meer kans om je voort te planten en dus nakomelingen te krijgen!

Slide 7 - Tekstslide

Start thema 1: Planten en dieren
B2 - Levenscyclus bruine bonenplant
Levenscyclus = ontwikkeling van jong tot volwassen organisme 

1) In zaadje zit het begin van een nieuw plantje (= kiem).

2) Als zaadje water opneemt, gaat de kiem groeien (kieming).

1 t/m 5) Het plantje groeit en gebruikt hiervoor het  reservevoedsel uit de zaadlobben.

Hoe moet ik dit leren?
De afbeelding kunnen aflezen en bij elke stap kunnen uitleggen wat er gebeurt. Het is echt niet de bedoeling om de afbeelding uit je hoofd te leren! 

Slide 8 - Tekstslide

Start thema 1: Planten en dieren
B2 - Levenscyclus bruine bonenplant
Levenscyclus = ontwikkeling van jong tot volwassen organisme 

Hoe moet ik dit leren?
De afbeelding kunnen aflezen en bij elke stap kunnen uitleggen wat er gebeurt. Het is echt niet de bedoeling om de afbeelding uit je hoofd te leren! 
6) Er ontwikkelen blaadjes. Nu kan het plantje licht opvangen. 

7) Er is een volwassen plant ontstaan.

8) Aan de plant ontstaan bloemen die bevrucht kunnen                     worden, waardoor er nieuwe zaden worden gemaakt. 

Slide 9 - Tekstslide

Thema 1 - Planten en Dieren
B2 - Bruine boon
  • Zelf een bruine boon natekenen, zodat je   leert gedetailleerd te kijken.

  • Uit welke onderdelen bestaat de bruine   boon? Benoem deze.

  • Wat is de functie van deze onderdelen (vorm = functie).

Slide 10 - Tekstslide

Aan het werk
Maak de volgende opdrachten in je boek
B1 -  1 t/m 4, 6, 7
B2 - 1 t/m 3, 5, 6, 7

timer
15:00

Slide 11 - Tekstslide

Thema 1 - Planten en Dieren
B5 - Energie
Alle organismen hebben energie nodig om in leven te blijven.

Dieren (en mensen) halen de energie uit voedsel. De meeste energie in voedsel zit verstopt in het molecuul (= stof) glucose.


Slide 12 - Tekstslide

Thema 1 - Planten en Dieren
B5 - Glucose
Planten zijn de enige organismen die glucose kunnen maken. Hiervoor hebben de planten water, koolstofdioxide en licht(energie) nodig. Het water kan samengaan met de koolstofdioxide en de energie uit het licht "vangen" en lange tijd bewaren. Die stof noemen we glucose.

Slide 13 - Tekstslide

Thema 1 - Planten en Dieren
B5 - Fotosynthese
De reactie waarbij de glucose gemaakt wordt, heet fotosynthese en vindt plaats in de groene delen van de plant. 

      
Water + Koolstofdioxide + Energie uit licht               Glucose + Zuurstof

      

Slide 14 - Tekstslide

Thema 1 - Planten en Dieren
B5 - Samenvatting
  • De reactie waarbij de glucose gemaakt wordt, heet (1).
  • De plant heeft hiervoor 3 dingen nodig, namelijk (2), (3) en (4).
  • Deze reactie vindt plaats in de (5) delen van de plant.
  • De glucose is een ontzettend belangrijke stof, want hierin zit knetterveel (6) opgeslagen.
  • De reactie waarmee de plant de glucose maakt is als volgt:
      ............ + .............. + ....................                 ..............  + ............

Slide 15 - Tekstslide

Thema 1 - Planten en Dieren
B5 - Samenvatting
  • De reactie waarbij de glucose gemaakt wordt, heet fotosynthese.
  • De plant heeft hiervoor 3 dingen nodig, namelijk water, koolstofdioxide   en licht(energie).
  • Deze reactie vindt plaats in de groene delen van de plant.
  • De glucose is een ontzettend belangrijke stof, want hierin zit   knetterveel energie opgeslagen.
  • De reactie waarmee de plant de glucose maakt is als volgt:
     
Water + Koolstofdioxide + Energie uit licht               Glucose + Zuurstof

      

Slide 16 - Tekstslide

Thema 1 - Planten en Dieren
B3 - Ontwikkeling bij insecten en kikkers: Metamorfose
Metamorfose = gedaantewisseling
Sommige dieren veranderen geheel van vorm tijdens hun levenscyclus.
Vlinder
Kikker
Meeltor
Bij insecten: Eitje - Larve - Pop - Imago (=volwassen dier)

Slide 17 - Tekstslide

Thema 1 - Planten en Dieren
B4 - Ontwikkeling bij mensen
Drie vormen van ontwikkeling bij mensen
  • Lichamelijk - vorm van lichaam verandert (puberteit).
  • Geestelijk  - persoonlijkheid, verstand en gevoelsleven verandert.
  • Motorisch  - manier van bewegen verandert (bijv. leren lopen)

Slide 18 - Tekstslide

Thema 1 - Planten en Dieren
B4 - Levensfasen
In elke levensfasen vindt lichamelijk, geestelijke en motorische ontwikkeling plaats.
  • baby - 0 tot ..... jaar
  • peuter - ..... tot ..... jaar
  • kleuter - ..... tot ..... jaar
  • schoolkind - ..... tot ..... jaar
  • puber - ..... tot ..... jaar
  • adolescent - ..... tot ..... jaar
  • volwassene - ..... tot ..... jaar
  • bejaarde - vanaf ..... jaar

Slide 19 - Tekstslide

Thema 1 - Planten en Dieren
B4 - Levensfasen
In elke levensfasen vindt lichamelijk, geestelijke en motorische ontwikkeling plaats.
  • baby - 0 tot 1,5 jaar
  • peuter - 1,5 tot 4 jaar
  • kleuter - 4 tot 6 jaar
  • schoolkind - 6 tot 12 jaar
  • puber - 12 tot 16 jaar
  • adolescent - 16 tot 21 jaar
  • volwassene - 21 tot 65 jaar
  • bejaarde - vanaf 65 jaar

Slide 20 - Tekstslide

Thema 1 - Planten en Dieren
Toets
  • Eerst een oefentoets!
  • Wanneer plannen we de (oefen)toets.
  • Hoe kan je je het beste voorbereiden?

  • Zorg dat je alle belangrijke opdrachten op tijd hebt gemaakt.   Hierdoor herhaal je de lesstof.
  • Beter vaak kort (max. 15 min) leren dan alles in één keer.
  • Ken de begrippen (woordenlijst / flashcards / overhoren).   Iedereen leert op een andere manier, dus zoek uit wat het   beste voor jou werkt.

Slide 21 - Tekstslide

Thema 1 - Planten en Dieren
Weet wat je weet en vul je valkuil
Hoe weet je zeker dat je het echt weet?
  • Maak de oefentoets (online of in je boek).
  • Kijk jezelf kritisch na; 
              Wees niet te "lief", maar ook niet te streng voor jezelf.
  • Kijk nu goed met welke onderdelen je het meeste moeite hebt.
  • Besteed de dagen voor de toets nog extra aandacht aan               die onderdelen. 

Slide 22 - Tekstslide