Grammatica PV en zinsdelen

donderdag 30 november

- Lezen
- Grammatica in herhaling: persoonsvorm en zinsdelen
- Zelfstandig werk
- Huiswerk


1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

donderdag 30 november

- Lezen
- Grammatica in herhaling: persoonsvorm en zinsdelen
- Zelfstandig werk
- Huiswerk


Slide 1 - Tekstslide

Zelfstandig lezen
l
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Grammatica
Om een taal te begrijpen, is het belangrijk om inzicht in de regels van de taal te hebben. Deze regels noemen we de grammatica. 

Inzicht in deze regels helpen bij het leren van andere talen. Maar ook bij het leren van de taalregels van onze eigen taal.

Zo heeft de zin: 'Chanel kijkt naar Tim.'  een andere betekenis dan:
'Tim kijkt naar Chanel.' Dit weten we met behulp van de regels van grammatica.

Slide 3 - Tekstslide

Les- en leerdoel
Je leert een zin te ontleden in de volgende zinsdelen:

  • persoonsvorm en zinsdelen.

Slide 4 - Tekstslide

Werkwoorden (ww)
Een werkwoord (ww) is een woordsoort.
In een zin staat ten minste één werkwoord. Er zijn ook zinnen met meer dan één werkwoord.

Een werkwoord zegt 
- wat iets of iemand doet,
- wat iets of iemand overkomt
wat er is gebeurd.


Slide 5 - Tekstslide

In elke zin zitten werkwoorden
Eén van die werkwoorden is de persoonsvorm.

Elke zin heeft een persoonsvorm.

Slide 6 - Tekstslide

Tijd- & getalproef
Persoonsvorm (pv) - het enige werkwoord dat van tijd en getal kan veranderen. Door enkelvoud en meervoud en tegenwoordig tijd in verleden tijd te veranderen, verandert de persoonsvorm (pv) mee. 

Heb jij je huiswerk af?                 Had jij je huiswerk af?

Ik geef hem een cadeau.                Morris en ik gaven hem een cadeau.



Slide 7 - Tekstslide

de persoonsvorm (pv) vind je door:
  • De zin vragend te maken. Het eerste woord is de persoonsvorm.                                                                                Brandon mag geen kauwgom eten in de klas.   PV=   

  • De zin in een andere tijd te zetten.  = tijdproef!  Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.                De jongen valt van zijn fiets.  PV= 

  • De zin van het enkelvoud naar meervoud veranderen of andersom. = getalsproef!                                             Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.                                                                                                     Megan leert voor haar toets.  PV =                                                             

Slide 8 - Tekstslide

Zinsdelen
Een zin | bestaat | uit zinsdelen.


Alles wat voor de persoonsvorm staat of kan staan is 1 zinsdeel.

Slide 9 - Tekstslide

Verdeel de zin in zinsdelen.
Doe dat zo:
zinsdeel / zinsdeel / zinsdeel /
Tussen ieder zinsdeel komt dus een schuine streep met een spatie ertussen.

Een zinsdeel is vaak te vervangen door (één woord) soms twee. Kijk mee naar het volgende voorbeeld.

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeeld zindelen maken
Madeleine en Sofia hebben dat cadeau op maandag aan Lisa gegeven.
  1. Stap 1: pv = hebben
  2. Stap 2: zinsdeel voor de pv = Madeleine en Sofia
  3. Stap 3: maak zinsdelen
  4. Stap 4: zet strepen tussen de zinsdelen (woorden die bij elkaar horen).
  • Madeleine en Sofia / hebben / dat cadeau / op maandag / aan Lisa/ gegeven.
  • Zij / hebben / dat /  toen / aan haar / gegeven.

Slide 11 - Tekstslide

Voorbeeld zindelen maken
Vorig jaar heb ik voor mijn vrienden een damtoernooi georganiseerd.

  1. Stap 1: pv = heb
  2. Stap 2: zinsdeel voor de pv = vorig jaar 
  3. Stap 3: maak zinsdelen
  4. Stap 4: zet strepen tussen de zinsdelen (woorden die bij elkaar horen).
  5. Vorig jaar / heb / ik /voor mijn vrienden /een damtoernooi / georganiseerd.

Slide 12 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm in de zin:
Iedereen weet wat de persoonsvorm is.
A
Iedereen
B
Weet
C
Persoonsvorm
D
Is

Slide 13 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

'Hoe vind je ook alweer de persoonsvorm?'
A
Hoe
B
vind
C
je
D
ook

Slide 14 - Quizvraag

ik / wil / naar huis
Alles wat voor de pv kan staan, is een zinsdeel. Wat is zeker een zinsdeel?
A
ik
B
naar huis
C
wil
D
niets

Slide 15 - Quizvraag

Hoe noem je de proef om achter de pv te komen? (zijn er 2...)

Slide 16 - Open vraag

Wat is een werkwoord?
Een werkwoord geeft aan:
A
mens, dier of ding
B
wat iets/iemand doet of wat iets/iemand is
C
wanneer, hoe of waar iets gebeurt
D
dat iemand iets maakt

Slide 17 - Quizvraag

De persoonsvorm is altijd....
A
een persoon
B
een werkwoord

Slide 18 - Quizvraag


Noteer de persoonsvorm.
Gisteren heeft zijn opa een vakantie geboekt.
timer
0:30

Slide 19 - Open vraag

Wat is een zinsdeel?
A
een stukje informatie
B
één woord
C
meerdere woorden
D
één woord of een groepje woorden die bij elkaar horen

Slide 20 - Quizvraag