Grammatica PV en zinsdelen

maandag 27 november

- Lezen
- Start grammatica
- Uitleg persoonsvorm en zinsdelen
- Zelfstandig werk
- Huiswerk

1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

maandag 27 november

- Lezen
- Start grammatica
- Uitleg persoonsvorm en zinsdelen
- Zelfstandig werk
- Huiswerk

Slide 1 - Tekstslide

Zelfstandig lezen
l
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Grammatica
Om een taal te begrijpen, is het belangrijk om inzicht in de regels van de taal te hebben. Deze regels noemen we de grammatica. 

Inzicht in deze regels helpen bij het leren van andere talen. Maar ook bij het leren van de taalregels van onze eigen taal.

Zo heeft de zin: 'Jan kijkt naar Kees.'  een andere betekenis dan:
'Kees kijkt naar Jan.' Dit weten we met behulp van de regels van grammatica.

Slide 3 - Tekstslide

Les- en leerdoelen
De aankomende weken leer je een zin te ontleden in de volgende zinsdelen:

  • persoonsvorm en zinsdelen
  • Onderwerp 
  • werkwoordelijk gezegde
  • Lijdend voorwerp
  • meewerkend voorwerp
  • bijwoordelijke bepaling

Slide 4 - Tekstslide

Grammatica paragraaf 1
In deze les leer je over de persoonsvorm en zinsdelen:

  • Je weet hoe je een zin in zinsdelen kunt verdelen.
  • Je weet wat de persoonsvorm is.
  • Je weet de persoonsvorm op drie verschillende manieren te vinden in een zin.

Slide 5 - Tekstslide

Ophalen
Wat weet je nog van de persoonsvorm?

- Denk eerst zelf na  (1 minuut)
- Wissel daarna je antwoord uit met je buur (2 minuten)
- Ten slotte delen we de antwoorden klassikaal met elkaar (3 minuten)


Slide 6 - Tekstslide

Werkwoorden (ww)
Een werkwoord (ww) is een woordsoort.
In een zin staat ten minste één werkwoord. Er zijn ook zinnen met meer dan één werkwoord.

Een werkwoord zegt 
- wat iets of iemand doet,
- wat iets of iemand overkomt
wat er is gebeurd.


Slide 7 - Tekstslide

In elke zin zitten werkwoorden
Eén van die werkwoorden is de persoonsvorm.

Elke zin heeft een persoonsvorm.

Slide 8 - Tekstslide

Tijd- & getalproef
Persoonsvorm (pv) - het enige werkwoord dat van tijd en getal kan veranderen. Door enkelvoud en meervoud en tegenwoordig tijd in verleden tijd te veranderen, verandert de persoonsvorm (pv) mee. 

Heb jij je huiswerk af?                 Had jij je huiswerk af?

Ik geef hem een cadeau.                Joris en ik gaven hem een cadeau.



Slide 9 - Tekstslide

de persoonsvorm (pv) vind je door:
  • De zin vragend te maken. Het eerste woord is de persoonsvorm.                                                                                Hij mag geen kauwgom eten in de klas.   PV=   

  • De zin in een andere tijd te zetten.  = tijdproef!  Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.                De jongen valt van zijn fiets.  PV= 

  • De zin van het enkelvoud naar meervoud veranderen of andersom. = getalsproef!                                             Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.                                                                                                     Hij leert voor zijn toets.  PV =                                                             

Slide 10 - Tekstslide

Zinsdelen
Een zin | bestaat | uit zinsdelen.


Alles wat voor de persoonsvorm staat of kan staan is 1 zinsdeel.

Slide 11 - Tekstslide

Verdeel de zin in zinsdelen.
Doe dat zo:
zinsdeel / zinsdeel / zinsdeel /
Tussen ieder zinsdeel komt dus een schuine streep met een spatie ertussen.

Een zinsdeel is vaak te vervangen door (één woord) soms twee. Kijk mee naar het volgende voorbeeld.

Slide 12 - Tekstslide

Voorbeeld zindelen maken
Sanne en Maartje hebben dat cadeau op maandag aan Greetje gegeven.
  1. Stap 1: pv = hebben
  2. Stap 2: zinsdeel voor de pv = Sanne en Maartje 
  3. Stap 3: maak zinsdelen
  4. Stap 4: zet strepen tussen de zinsdelen (woorden die bij elkaar horen).
  • Sanne en Maartje / hebben / dat cadeau / op maandag / aan Greetje / gegeven.
  • Zij / hebben / dat /  toen / aan haar / gegeven.

Slide 13 - Tekstslide

Voorbeeld zindelen maken
Vorig jaar heb ik voor mijn vrienden een damtoernooi georganiseerd.

  1. Stap 1: pv = heb
  2. Stap 2: zinsdeel voor de pv = vorig jaar 
  3. Stap 3: maak zinsdelen
  4. Stap 4: zet strepen tussen de zinsdelen (woorden die bij elkaar horen).
  5. Vorig jaar / heb / ik /voor mijn vrienden /een damtoernooi / georganiseerd.

Slide 14 - Tekstslide

Aan de slag
Maak opdracht 1 t/m 4 (bladzijde 204). 


Klaar?
Maak opdracht 5 en 6


timer
10:00

Slide 15 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm in de zin:
Iedereen weet wat de persoonsvorm is.
A
Iedereen
B
Weet
C
Persoonsvorm
D
Is

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

'Hoe vind je ook alweer de persoonsvorm?'
A
Hoe
B
vind
C
je
D
ook

Slide 17 - Quizvraag

ik / wil / naar huis
Alles wat voor de pv kan staan, is een zinsdeel. Wat is zeker een zinsdeel?
A
ik
B
naar huis
C
wil
D
niets

Slide 18 - Quizvraag

Hoe noem je de proef om achter de pv te komen? (zijn er 2...)

Slide 19 - Open vraag

Wat is een werkwoord?
Een werkwoord geeft aan:
A
mens, dier of ding
B
wat iets/iemand doet of wat iets/iemand is
C
wanneer, hoe of waar iets gebeurt
D
dat iemand iets maakt

Slide 20 - Quizvraag

De persoonsvorm is altijd....
A
een persoon
B
een werkwoord

Slide 21 - Quizvraag


Noteer de persoonsvorm.
Gisteren heeft zijn opa een vakantie geboekt.
timer
0:30

Slide 22 - Open vraag

Wat is een zinsdeel?
A
een stukje informatie
B
één woord
C
meerdere woorden
D
één woord of een groepje woorden die bij elkaar horen

Slide 23 - Quizvraag