Interpunctie

Interpunctie
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Interpunctie

Slide 1 - Tekstslide

Wat is het verschil?
Ik houd van je, lieve vriendin. 
Ik houd van je lieve vriendin. 

Slide 2 - Tekstslide

Begin van een zin



Gebruik een hoofdletter bij:
  • Het eerste woord van een zin.
  • Namen personen: De Vries, Jan, Annet
  • Namen van boeken, films, etc.: Lord of the Rings
  • Merknamen:Coca-Cola, Nike
  • Feestdagen: Kerst, Suikerfeest
  • Namen van volken: de Japanners
  • Historische gebeurtenissenTweede Wereldoorlog
  • Aardrijkskundige namen (steden, landen, provincies, rivieren, etc.): Harderwijk, Spanje, Overijssel, de Maas, de Alpen.

Hoofdletters worden gebruikt om een tekst structuur te geven en leesbaar te maken.
Ze markeren het begin van een zin of geven aan dat het om een naam/titel gaat.

Slide 3 - Tekstslide

Eind van de zin
Een punt, vraagteken of uitroepteken geeft het einde van een zin aan. Deze markering zorgt voor structuur en beter tekst begrip. 

Wanneer gebruik je welk leesteken om het einde van een zin te markeren:
  • Punt - aan het einde van een gewone zin.
  • Uitroepteken - bij een waarschuwing, bevel of uitroep.
  • Vraagteken - als je een vraag stelt.

  • Let op! Schrijf aan het einde van een zin nooit meerdere vraagtekens of uitroeptekens

Slide 4 - Tekstslide

Fouten met hoofdletters
In de volgende gevallen gebruik je geen hoofdletter:

  • Als de zin begint met een cijfer:
    5 mei is het Bevrijdingsdag.
  • Dagen, maanden en seizoenen in de zin:
    Op zaterdag 20 maart begon de lente.
  • Tijdperken:
    In de middeleeuwen heerste de pest.
  • Als een naam van een volk of lid van een volk niet meer verwijst naar het volk:
    Bij de italiaan om de hoek kan je heerlijke lasagne krijgen. 
  • Bij zinnen die beginnen met 's of 't (de hoofdletter komt dan bij het eerste woord na de letter: 's Morgens, 't Plein).

Slide 5 - Tekstslide

Aanhalingstekens
  • Als iemand iets zegt, vraagt of roept (bij een citaat) gebruik je een dubbele punt en aanhalingstekens
  • Je mag zelf kiezen of je enkele (') of dubbele ('') aanhalingstekens gebruikt. Maar wees consistent in het gebruik (doe hetzelfde).

  • Als iets niet serieus bedoeld is / als het woord in de zin niet de normale betekenis heeft, zet je dat ook tussen aanhalingstekens.

  • Je kunt ook op andere manieren een citaat weergeven. Je gebruikt dan geen dubbele punt en geen extra hoofdletter. Wel gebruik je aanhalingstekens.
  • ‘Ik wil naar huis,’ zei Sophie.
  • ‘De bel is al lang gegaan,’ zei Sophie, ‘nu wil ik naar huis.’
  • ‘Waarom,’ vroeg Sophie, ‘mag ik nu nog niet naar huis?’
  • ‘Weet u nu nóg niet dat ik naar huis wil?’ vroeg Sophie verbaasd.
  • ‘Ik wil nu naar huis,’ zei Sophie. ‘En denk maar niet dat ik morgen nog een keer ga nablijven!’
  • ‘Ik wil nu naar huis!’ schreeuwde Sophie.
  • ‘Ik wil naar hui-huis,’ snikte Sophie. ‘Alle andere kinderen zijn ook al weg. Hoe durft u me hier te houden.’

Slide 6 - Tekstslide

Komma (1)
De komma is bedoeld als een leespauze. Als je een pauze hoort in een zin, dan is dat de plek waar je een komma plaatst. De komma zorgt ervoor dat je de zin beter begrijpt.

Je gebruikt de komma op de volgende plekken:
  • Rustpunt in de zin. Daar waar je een duidelijke adempauze in de zin hoort, plaats je een komma. Dit is echter wel een lastig punt. Voor de een ligt het rustpunt in de zin op een andere plek dan voor de ander.
  • Tussen twee persoonsvormen in een samengestelde zin:
     Nadat ik ’s ochtends uit bed kom, drink ik altijd eerst een kopje koffie.

Slide 7 - Tekstslide

Komma (2)
  • Tussen gelijkwaardige bijvoeglijke naamwoorden: Daarmee wordt bedoeld dat de bijvoeglijke naamwoorden onafhankelijk van elkaar een eigenschap van het daaropvolgende zelfstandig naamwoord benoemen:
    Het lieve, schattige hondje.
  • Bij een opsomming (behalve bij het woordje ‘en’):
    Ik heb hoofdpijn, keelpijn en ik heb een loopneus.
  • Rond een bijzin die meer vertelt over het onderwerp:
    De kinderen, die allemaal erg moe waren, gingen vroeg naar bed.
  • Voor voegwoorden als: omdat, hoewel, indien, maar en want:
    Ik trek een vest aan, want ik heb het koud.
  • Voor en/of na een aanspreking: 
    Sandra, wil jij iets drinken?
    Wil jij iets drinken, Sandra?

Slide 8 - Tekstslide

Dubbele punt
Maak gebruik van een dubbele punt om een opsomming, een uitleg of een citaat in te leiden.

  • Mijn hobby’s zijn: koken, hardlopen en lezen.
  • Je kunt twee dingen doen: ruzie maken of negeren.
  • Sandra vroeg aan mij: “Zullen we vanavond samen naar de bioscoop gaan?”

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide