Eindopdracht grammatica

Inhoud van deze LessonUp
In deze LessonUp kun je zelf alle zinsdelen + uitleg nog eens doorlopen. Je maakt ook de quizvragen (zowel meerkeuze als open vragen) en geeft jezelf aan het eind van de opdracht een cijfer. 

Vragen? --> Stel ze gerust in de vergadering of in de chat!
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Inhoud van deze LessonUp
In deze LessonUp kun je zelf alle zinsdelen + uitleg nog eens doorlopen. Je maakt ook de quizvragen (zowel meerkeuze als open vragen) en geeft jezelf aan het eind van de opdracht een cijfer. 

Vragen? --> Stel ze gerust in de vergadering of in de chat!

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

1) Leer dit stappenplan uit je hoofd!
2) Zet de stappen altijd in de juiste volgorde!

Slide 6 - Tekstslide

Ontleed zinnen altijd m.b.v. het stappenplan.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Wat is het onderwerp in de zin:
De hele voetbalclub lachte hem uit.
A
de voetbalclub
B
de hele voetbalclub
C
hem

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in de zin:
Door hem werd zij altijd over het hoofd gezien.
A
door hem
B
zij
C
over het hoofd

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in de zin:
Wie van jullie is de liefste?
A
wie van jullie
B
wie
C
de liefste

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in de zin:
Alle leerlingen op JenaXL passen in een gymzaal.
A
de leerlingen
B
alle leerlingen
C
alle leerlingen op JenaXL

Slide 14 - Quizvraag

Onthoud!
Alles wat voor de persoonsvorm staat, vormt één zinsdeel. 

Honderden jongeren met roze haar en gescheurde kleding stonden bij de McDonald's.

Slide 15 - Tekstslide


De volgende zinsdelen worden op de komende slides uitgelegd:

lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Wat is het LIJDEND VOORWERP in de volgende zin:
Die mannen eten elke dag boterhammen met kaas.
A
die mannen
B
elke dag
C
boterhammen
D
boterhammen met kaas

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het LIJDEND VOORWERP in de volgende zin:
Wat een lieve kaartjes kreeg ik van jullie!
A
wat een lieve kaartjes
B
ik
C
van jullie
D
jullie

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het LIJDEND VOORWERP in de volgende zin:
Zijn mooie snowboots is hij gisteren in de sneeuw kwijtgeraakt.
A
zijn mooie snowboots
B
hij
C
gisteren
D
in de sneeuw

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het LIJDEND VOORWERP in de volgende zin:
Mijn opa en oma aten gisteren hamburgers met avocado.
A
mijn opa en oma
B
gisteren
C
hamburgers met avocado

Slide 23 - Quizvraag

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Wat is het MEEWERKEND VOORWERP in de volgende zin:
Jullie stamgroepleider geeft jullie allemaal mooie complimenten.
A
jullie stamgroepleider
B
jullie
C
allemaal
D
allemaal mooie complimenten

Slide 27 - Quizvraag

Wat is het MEEWERKEND VOORWERP in de volgende zin:
Aan het eind van het jaar trakteer ik mijn klassen altijd op waterijsjes.
A
aan het eind van het jaar
B
ik
C
mijn klassen
D
op waterijsjes

Slide 28 - Quizvraag

Wat is het MEEWERKEND VOORWERP in de volgende zin:
Wie geeft die stift even terug aan mij?
A
wie
B
die stift
C
aan mij
D
mij

Slide 29 - Quizvraag

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Op school legt Lize aan Sasja soms grammaticaoefeningen uit.
Wat is het ONDERWERP?
A
Op school
B
Lize
C
Sasja
D
grammaticaoefeningen

Slide 32 - Quizvraag

Op school legt Lize aan Sasja soms grammaticaoefeningen uit.
Wat is het LIJDEND VOORWERP?
A
Op school
B
Lize
C
Sasja
D
grammaticaoefeningen

Slide 33 - Quizvraag

Op school legt Lize aan Sasja soms grammaticaoefeningen uit.
Wat is het MEEWERKEND VW?
A
Op school
B
Lize
C
aan Sasja
D
grammaticaoefeningen

Slide 34 - Quizvraag

Op school legt Lize aan Sasja soms grammaticaoefeningen uit.
Wat zijn de BIJWOORDELIJKE BEPALINGEN?

Slide 35 - Open vraag

Noah legt zijn bril 's avonds op het nachtkastje naast zijn bed.
Wat is de PERSOONSVORM?
A
Noah
B
legt
C
zijn bril
D
op het nachtkastje

Slide 36 - Quizvraag

Noah legt zijn bril 's avonds op het nachtkastje naast zijn bed.
Wat is het ONDERWERP?
A
Noah
B
legt
C
zijn bril
D
op het nachtkastje

Slide 37 - Quizvraag

Noah legt zijn bril 's avonds op het nachtkastje naast zijn bed.
Wat is het LIJDEND VOORWERP?
A
Noah
B
legt
C
zijn bril
D
op het nachtkastje

Slide 38 - Quizvraag

Noah legt zijn bril 's avonds op het nachtkastje naast zijn bed.
Wat is OP HET NACHTKASTJE?
A
gezegde
B
meewerkend voorwerp
C
bijwoordelijke bepaling

Slide 39 - Quizvraag

Noah legt zijn bril 's avonds op het nachtkastje naast zijn bed.
Wat is 'S AVONDS?
A
lijdend voorwerp
B
bijwoordelijke bepaling
C
meewerkend voorwerp

Slide 40 - Quizvraag

En dan nu:

het NAAMWOORDELIJK gezegd

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

Wat is het naamwoordelijk gezegde in de volgende zin:
De sneeuw is inmiddels prachtig wit .
A
De sneeuw
B
is inmiddels
C
is prachtig wit

Slide 44 - Quizvraag

Wat is het naamwoordelijk gezegde in de volgende zin:
JenaXL is een fantastische school.
A
JenaXL is
B
is een school
C
is een fantastische school

Slide 45 - Quizvraag

Wat is het naamwoordelijk gezegde in de volgende zin:
Hopelijk wordt het snel lente.
A
wordt
B
wordt lente
C
wordt snel lente
D
wordt het snel lente

Slide 46 - Quizvraag

Wat is het naamwoordelijk gezegde in de volgende zin:
Hij is heel oud geworden.
A
is oud
B
is heel oud
C
is oud geworden
D
is heel oud geworden

Slide 47 - Quizvraag

Wat is het naamwoordelijk gezegde in de volgende zin:
Zij blijft altijd haar kleine meisje.
A
blijft
B
blijft meisje
C
blijft kleine meisje
D
blijft haar kleine meisje

Slide 48 - Quizvraag

Hoe goed snap je het ontleden nu? Geef jezelf een cijfer en licht dit toe.

Slide 49 - Open vraag