5.1 en 5.2 QUIZ

1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
naskMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

V Muriël maakt een foto van een beweging. Daarbij gebruikt ze een lamp die met regelmatige tussenpozen een korte lichtflits geeft.
Hoe heet zo'n lamp? Zo'n lamp heet een -----------

Slide 4 - Open vraag

Je ziet twee foto's.
Welke van deze twee is (of
zijn) een stroboscopische foto?
A
alleen links
B
alleen rechts
C
zowel links als rechts
D
geen van beide

Slide 5 - Quizvraag

De formule van gemiddelde snelheid =
A
tijd x afstand
B
snelheid x tijd
C
afstand : tijd
D
tijd : afstand

Slide 6 - Quizvraag

Hiernaast staat een stroboscopische foto van een rollende bal. De tijd tussen twee foto's is 1/30 seconden. De afstand tussen de grote cijfers bedraagt 10 cm. Leg uit hoe je kunt zien dat de bal versnelt.

Slide 7 - Open vraag

Wat betekent gemiddelde snelheid?
A
Dat het de werkelijke snelheid is op het moment zelf.
B
Dat het een snelheid is die gerekend is over een bepaalde afstand en tijd.

Slide 8 - Quizvraag

Je ziet hiernaast een stroboscopische foto.
Waar is de snelheid van de bal het grootst?
A
Waar de bal wordt losgelaten, want daar is de afstand tussen de ballen op de foto het grootst in dezelfde tijd
B
Helemaal bovenin, want daar is de afstand tussen de ballen op de foto het kleinst in dezelfde tijd
C
De afstand tussen de ballen op de foto neemt af, maar de tijd tussen de foto's ook, dus is de snelheid overal gelijk
D
Daar kun je aan de hand van deze foto niets over zeggen

Slide 9 - Quizvraag

I kunt een beweging vastleggen door een video-opname te maken. De videocamera van Marlies maakt opnames van 25 beelden per seconde.
Wat is de tijd tussen twee opeenvolgende beelden?
De tijd tussen twee opeenvolgende beelden is

Slide 10 - Open vraag

II Je kunt niet elke video-opname zo maar analyseren. Voor een goed resultaat moet een video-opname aan een aantal voorwaarden voldoen.
Welke voorwaarden zijn dat?
A
De camera moet stilstaan.
B
De lengte van de video-opname moet bekend zijn.
C
Het aantal beelden per seconde moet bekend zijn.
D
De schaal van het beeld moet bekend zijn.

Slide 11 - Quizvraag

We weten hoe wij de gemiddelde snelheid kunnen berekenen. Maar kunnen wij ook de afstand berekenen als wij de tijd en de gemiddelde snelheid weten?
A
Ja dat kan
B
Nee dat kan niet

Slide 12 - Quizvraag

Een sprinter loopt de 200 meter in 25 seconden.
Hoe groot is zijn gemiddelde snelheid in m/s?
A
4 m/s
B
6 m/s
C
8 m/s
D
10 m/s

Slide 13 - Quizvraag

Een motorrijder rijdt 20 minuten met een gemiddelde snelheid van 90 km/h.
Hoeveel kilometer legt hij in die tijd af?

A
4,5 km
B
20 km
C
30 km
D
90 km

Slide 14 - Quizvraag

XI Wat is een (x,t)-diagram?
Een (x,t)-diagram is een grafiek van een --------------- waarin je bij elk------------ de bijbehorende plaats kunt aflezen.

Slide 15 - Open vraag

Büsra rijdt in de auto met een gemiddelde snelheid van 80 km/h.
Hoeveel km heeft ze na drie kwartier afgelegd?
A
20 km
B
60 km
C
107 km
D
240 km

Slide 16 - Quizvraag

VI Je ziet een stroboscopische foto van een rollende bal. De stroboscoop gaf om de 0,1 s een flits.
Hoeveel tijdsverschil zit er tussen de eerste en de laatste opname?
Het tijdsverschil tussen de eerste en de laatste opname is
A
0,5 s
B
0,6 s
C
0,7 s
D
0,8 s

Slide 17 - Quizvraag

Eentrein legt in 2,5 uur een afstand af van 225 km. bereken de gemiddelde snelheid
A
900 km/h
B
9000 km/h
C
0,9 km/h
D
90 km/h

Slide 18 - Quizvraag

Arno fietst in twee uur 40 km.
Wat is de gemiddelde snelheid van Arno?
A
10 km/h
B
20 km/h
C
20 m/s
D
10 m/s

Slide 19 - Quizvraag

Sidney fietst in twee uur 24 km.
Wat is de gemiddelde snelheid van Sidney?
A
12 km/h
B
24 km/h

Slide 20 - Quizvraag

Tom gaat met zijn ouders op vakantie. De afstand is 200 km. Ze doen er vier uur over om op de plaats van bestemming te komen.
Tom rekent uit: 200 : 4 = 50
Wat heeft Tom uitgerekend?
A
De gemiddelde snelheid
B
De grootste snelheid
C
De kleinste snelheid
D
De veiligste snelheid

Slide 21 - Quizvraag

Ahmed heeft 800 m afgelegd in 6 minuten.
Wat was zijn gemiddelde snelheid?
A
1,2 km/h
B
2,2 km/h
C
8 km/h
D
133,5 km/h

Slide 22 - Quizvraag

Een topsporter loopt 200 m in 20 s.
Wat is zijn gemiddelde snelheid in km/h?

A
2,8 km/h
B
10 km/h
C
28 km/h
D
36 km/h

Slide 23 - Quizvraag

Fleur woont 1,75 km van school. Ze fietst in zes minuten van huis naar school.
Wat is de gemiddelde snelheid van Fleur in km/h? Schrijf de hele berekening op.

A
16.5 km/h
B
17.5 km/h
C
18.5 km/h
D
19.5 km/h

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Tekstslide

Wat is een stroboscopische foto?
A
Een aantal foto's achter elkaar geplakt
B
Open sluiter en belichten met een aantal lichtflitsen
C
De sluiter kort open en de hele tijd belichten
D
Een foto genomen in de discotheek

Slide 26 - Quizvraag

Je kunt de beweging van een voorwerp op twee manieren vastleggen: met een foto en met een film. Hoe noem je een foto die eigenlijk bestaat uit meerdere foto's over elkaar heen?
A
video-meting
B
flits-foto
C
stroboscopische foto
D
video-foto

Slide 27 - Quizvraag

Van een stuiterende bal is een stroboscopische
foto gemaakt.
Waar is de snelheid van de bal het kleinst?
A
bij A, want daar is de afstand het grootst in dezelfde tijd
B
bij B, want daar is de afstand het grootst in dezelfde tijd
C
precies tussen A en B in, want daar is de afstand het kleinst in dezelfde tijd
D
dat kun je aan de hand van deze foto niet zeggen, omdat je de tijd tussen de foto's niet weet

Slide 28 - Quizvraag

VII Je ziet een stroboscopische foto van een speelgoedeend die weg wordt gegooid.
Op welk moment bewoog de speelgoedeend het snelst?
A
toen hij beneden was
B
toen hij boven was
C
hij bewoog steeds even snel

Slide 29 - Quizvraag

X Kevin heeft een video-opname van een vallende bal. Hij wil een plaats-tijdtabel maken van deze valbeweging.
Wat moet Kevin weten om dat te kunnen doen?
A
hoeveel belden er zijn gemaakt per seconde
B
uit hoeveel opnames de opname bestaat
C
van welke afstand de opnam gemaakt is
D
wat de schaal van de videobeelden is

Slide 30 - Quizvraag

De formule van gemiddelde snelheid =
A
tijd x afstand
B
snelheid x tijd
C
afstand : tijd
D
tijd : afstand

Slide 31 - Quizvraag

Wat moet ik doen om van km/h naar m/s te gaan?
A
: 3.6
B
x 3.6
C
+ 3.6
D
- 3.6

Slide 32 - Quizvraag

De formule van afstand =
A
tijd x afstand
B
snelheid x tijd
C
snelheid : tijd
D
tijd : snelheid

Slide 33 - Quizvraag

Een zeiler heeft op zijn tocht naar Engeland elk uur opgeschreven hoeveel km hij heft afgelegd. Het resultaat staat in het afstand,tijd-diagram. Hoe meer wind hoe sneller gaat de boot.

Slide 34 - Tekstslide

Wanneer was er helemaal geen wind?
A
de hele tijd
B
tussen 0 en 3 uur
C
tussen 3 en 5 uur
D
tussen 5 en 11 uur

Slide 35 - Quizvraag

Wanneer ging het het hardst waaien waardoor de boot sneller ging?
A
tussen 11 en 14 uur
B
tussen 0 en 3 uur
C
tussen 3 en 5 uur
D
tussen 5 en 11 uur

Slide 36 - Quizvraag

We willen de snelheid van de hele tocht bereken. Welke gegevens kan ik uit de grafiek halen?
A
afstand 120 km en tijd 14 uur
B
afstand 105 km en tijd 16 uur
C
afstand 30 km en tijd 5 uur
D
afstand 105 km en tijd 14 uur

Slide 37 - Quizvraag

We willen de snelheid van de hele tocht bereken. Welke formule moet ik gebruiken?
A
afstand = tijd x snelheid
B
gem. snelheid = afstand : tijd
C
gem. snelheid = afstand x tijd
D
gem. snelheid = tijd : afstand

Slide 38 - Quizvraag

De afstand is 105 km en tijd is 14 uur. Met de formule is gem. snelheid = afstand : tijd. Wat was zijn gemiddelde snelheid?

Slide 39 - Open vraag

We willen de snelheid van de eerst 3 uren bereken. Welke gegevens kan ik uit de grafiek halen?
A
afstand 120 km en tijd 14 uur
B
afstand 60 km en tijd 11 uur
C
afstand 30 km en tijd 3 uur
D
afstand 105 km en tijd 14 uur

Slide 40 - Quizvraag

De gemiddelde snelheid van een scooter is 35 km/h.
Dat betekent: in een uur rijdt de scooter 35 km.



A
waar
B
niet waar

Slide 41 - Quizvraag

In figuur 7 zie je een afstand-tijddiagram van een schaatstocht.
c Wat was de gemiddelde snelheid van de schaatser?
A
50.92 km/h
B
51.92 km/h
C
52.92 km/h
D
53.92 km/h

Slide 42 - Quizvraag

In de winter zijn veel schaatswedstrijden. Eén van de afstanden is de 500 m. Op een dag rijdt Sven de 500 m in 40 s. Hoe groot is zijn gemiddelde snelheid in m/s?
Tekst
A
10,5 m/s
B
11,5 m/s
C
12,5 m/s
D
13,5 m/s

Slide 43 - Quizvraag