rekenquiz

Budgetteren, wat is dat?
Budgetteren is vooraf bedenken wat je aan geld binnen krijgt (inkomsten) en waar je het geld aan moet uitgeven (uitgaven). Je vaste lasten dien je altijd eerst te betalen, dan kun je kijken hoeveel je nog zou willen sparen en dat wat er over blijft kun je gebruiken om iets leuks mee te doen.
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenPraktijkonderwijsLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Budgetteren, wat is dat?
Budgetteren is vooraf bedenken wat je aan geld binnen krijgt (inkomsten) en waar je het geld aan moet uitgeven (uitgaven). Je vaste lasten dien je altijd eerst te betalen, dan kun je kijken hoeveel je nog zou willen sparen en dat wat er over blijft kun je gebruiken om iets leuks mee te doen.

Slide 1 - Tekstslide

Casus

Maak een passend budget voor de volgende casus:

Kim is bijna jarig, ze wordt dan 16 jaar oud en wil graag een sweet 16 feest houden. Ze krijgt van haar ouders € 100 om het feest mee te organiseren. Maak een overzicht van haar uitgaven. Er komen 20 personen op haar feest.

Zie werkblad

Slide 2 - Tekstslide

Hoeveel geld kan Kim per persoon uitgeven?

Slide 3 - Open vraag

Wat bedoelen we met cash of contant geld?

Slide 4 - Open vraag

Noem de 8 euromunten

Slide 5 - Woordweb

Muntgeld

€ 1, € 2, € 0,50, € 0,20, € 0,10, € 0,05, € 0,02 en € 0,01.


De laatste twee worden in Nederland (bijna) niet meer gebruikt.

Slide 6 - Tekstslide

Noem de 7 Eurobiljetten
(Briefgeld)

Slide 7 - Woordweb

De bankbiljetten
€ 5, € 10, € 20, € 50, € 100, € 200 en € 500

Slide 8 - Tekstslide

Je moet betalen: € 13,85

De kassamedewerker geeft € 1,20 terug.

Wat heb je gegeven?

Slide 9 - Open vraag

Je moet betalen: € 18,30


Je wilt terugkrijgen:


Wat geef je?
A
18,10
B
18,50
C
18,32
D
20,30

Slide 10 - Quizvraag

Je moet betalen: € 31,75


Je wilt terugkrijgen:


Wat geef je?
A
51,75
B
19,25
C
11,75
D
51,25

Slide 11 - Quizvraag

Je moet betalen: € 2,65


Je wilt terugkrijgen: 1 en 2 euro
A
5,45
B
0,45
C
5,65
D
3,65

Slide 12 - Quizvraag


artikel 1 € 137
artikel 2 € 311
artikel 3 € 342
artikel 4 € 506
Hoeveel kosten artikel 2 en 4 samen?

Slide 13 - Open vraag


artikel 1 € 682
artikel 2 € 697
artikel 3 € 752
artikel 4 € 760
Hoeveel kosten artikel 1 en 2 samen?

Slide 14 - Open vraag


artikel 1 € 130
artikel 2 € 151
artikel 3 € 628
artikel 4 € 909
Hoeveel kost alles samen?

Slide 15 - Open vraag


artikel 1 € 146
artikel 2 € 397
artikel 3 € 683
artikel 4 € 808
Hoeveel kost alles samen?

Slide 16 - Open vraag

Wat bedoelen ze met deze reclame?
"Geld lenen kost geld"

Slide 17 - Open vraag

Noem voordelen van pinnen

Slide 18 - Woordweb