22/23 8 sep GL Les 5 +6 Grammatica + Hörfertigkeit + lesefertigkeit

8. September
Grammatic --> sehr schwierig
Überleben im Urlaub

Am Ende kannst du:
- de onregelmatige ww vertalen naar het Nederlands
- können vervoegen
- dürfen vervoegen

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

8. September
Grammatic --> sehr schwierig
Überleben im Urlaub

Am Ende kannst du:
- de onregelmatige ww vertalen naar het Nederlands
- können vervoegen
- dürfen vervoegen

Slide 1 - Tekstslide

Grammatic
Zowel onregelmatig als regelmatig (feesttenten + Cheerleader)
Alles is in de tegenwoordige tijd
Stamp PTA met hoge cesuur


Slide 2 - Tekstslide

Modale werkwoorden Duits
Tegenwoordige tijd

Slide 3 - Tekstslide

Grammatic Seite 217/218
können = kunnen
dürfen = toestemming geven / krijgen
wissen = weten
wollen = willen
mögen = lusten/houden van
Vertaling moet je weten. 
Wir dürfen nicht nach Hause gehen.

Slide 4 - Tekstslide

Vergelijk de stam en de uitgangen
  • Enkelvoud (ich, du, er/sie/es) verandert de stamklinker
     können --> ich kann
     dürfen --> ich darf
  • mögen --> ich mag
  • Ich + er/sie/es krijgen geen uitgang (dus geen FEESTTENTEN)
    ich darf , ich kann... er darf, er kann

Slide 5 - Tekstslide

Wat is er anders bij "dürfen"
             zwak werkwoord:            modaal  werkwoord 'dürfen:
ich               wohn e                          ich                darf -
du                wohn st                         du                darf st
er/sie/es   wohn                           er/sie/es    darf -
wir               wohn en                        wir                dürf en
ihr                wohn t                            ihr                dürf t
sie/Sie       wohn en                         sie/Sie       dürfen

Slide 6 - Tekstslide

Wat is er anders bij "können"?
             zwak werkwoord:            modaal  werkwoord 'können':
ich               wohn e                          ich                kann -
du                wohn st                         du                kann st
er/sie/es   wohn                           er/sie/es    kann -
wir               wohn en                        wir                könn en
ihr                wohn t                            ihr                könn t
sie/Sie       wohn en                         sie/Sie       könn en

Slide 7 - Tekstslide

Let op de Umlaut
Ich kann, wir können

Soms meerdere opties mogelijk:
Diese Affen ..................... kein Fleisch
mögen, dürfen, können, wollen

Slide 8 - Tekstslide

GOED ONTHOUDEN!
1.  Bij ich  en  er/sie/es : hebben deze werkwoorden 
     geen uitgang .
2. In het enkelvoud (ich - du - er/sie/es) verandert de  
     klinker in de stam 
3. Bij wir en sie (meervoud) en Sie (u) heb je altijd de hele 
     werkwoordsvorm (natuurlijk alléén in de tegenwoordige tijd).

Slide 9 - Tekstslide

Bij welke vorm hebben de onregelmatige ww geen uitgang?
A
ich en du
B
ich en er/sie/es
C
ich en wir
D
er/sie/es en ihr

Slide 10 - Quizvraag

dürfen betekent?
A
durven
B
toestemming krijgen/geven

Slide 11 - Quizvraag

mögen betekent
A
lusten / houden van
B
mogen

Slide 12 - Quizvraag

wissen betekent
A
gissen
B
weten
C
wissen

Slide 13 - Quizvraag

Vertaal:
jij mag (toestemming)
A
du darfst
B
du magst
C
du darf
D
du mag

Slide 14 - Quizvraag

Du (dürfen) ……… heute früher nach Hause gehen.

Slide 15 - Open vraag

Ich (dürfen) ……. es euch nicht sagen.

Slide 16 - Open vraag

Du ... in der Schule nicht rennen!
A
darfst
B
magst
C
liebst

Slide 17 - Quizvraag

dürfen (ich)
A
darf
B
dürfe
C
darfe
D
dürf

Slide 18 - Quizvraag

dürfen
Ihr ............von meinen Eltern nicht trinken.
A
dürfe
B
darfe
C
darf
D
dürft

Slide 19 - Quizvraag

hij kan
A
Er könne
B
Er kann
C
Er kannt
D
Er könnt

Slide 20 - Quizvraag

können
................ihr das beantworten?
A
könnt
B
können
C
kann
D
kannen

Slide 21 - Quizvraag

____________ ihr die Modalverben bilden?
A
Könnt
B
Könnte
C
Konntet
D
Könntet

Slide 22 - Quizvraag

Ich (können) ……………. dir helfen.

Slide 23 - Open vraag

Vertaal:
Lisa kan
A
Lisa kannst
B
Lisa kann
C
Lisa können
D
Lisa kannt

Slide 24 - Quizvraag

Vertaal:
jullie mogen
A
ihr dürft
B
ihr darft
C
ihr dürfen
D
ihr darf

Slide 25 - Quizvraag

Überleben in Urlaub

Slide 26 - Tekstslide