Leg aan de hand van het verhaal uit waarom je dat vindt.
Slide 22 - Tekstslide
vertelperspectief
vanuit wie wordt het verhaal verteld?
ik-perspectief Ik liep gisteren naar huis.
hij/zij-perspectief Mevrouw Bartnick liep gisteren naar huis.
Slide 23 - Tekstslide
personages
- uiterlijk
- karaktereigenschappen
- kenmerken
- relaties met anderen
Slide 24 - Tekstslide
personages
opdracht 10
opdracht 11
Slide 25 - Tekstslide
Slide 26 - Tekstslide
deze les
Nakijken tekst
grammatica herhaling zinsdelen
Slide 27 - Tekstslide
zinsdelen
WWG
OND
LV
MV
VZV
----------
Slide 28 - Tekstslide
Deze les
aanwezigheid
vragen zinsdelen?
formatief
Slide 29 - Tekstslide
aanwezigheid
Slide 30 - Tekstslide
vragen?
Slide 31 - Tekstslide
formatief
Je maakt een mini-toetsje. Het cijfer komt met 0 in Magister. Zo heb ik zicht op dat wat je al goed kunt en wat misschien nog geoefend moet worden.
Leerlingen die een onvoldoende halen, moeten nog extra oefenen en over een week een nieuwe toets maken.
Slide 32 - Tekstslide
bijwoordelijke bepaling
geven aan, waarom, wanneer, waar.
Dit is een zelfstandig zinsdeel.
Slide 33 - Tekstslide
bijvoeglijke bepaling
Dit is een onderdeel van een ander zinsdeel en geeft meer informatie over een zelfstandig naamwoord van dit zinsdeel.
De bijvoeglijke bepaling kan voor of achter het zelfstandig naamwoord staan. Als de bijvoeglijke bepaling achter het zelfstandig naamwoord staat, begint hij met een voorzetsel.
DIT IS GEEN ZELFSTANDIG ZINSDEEL
Slide 34 - Tekstslide
bijvoeglijke bepaling
Ik heb een mooi boek gekocht.
Slide 35 - Tekstslide
bijvoeglijke bepaling
LET OP! Als het niet vastzit aan het ZN, dan is het geen BVB, maar een BWB.
Moet je veel woordjes voor Engels leren?
Slide 36 - Tekstslide
zinsdelen
WWG
OND
LV
MV
VZV
BWB
----------
BVB
Slide 37 - Tekstslide
deze les
lezen
voegwoorden
Slide 38 - Tekstslide
voegwoorden
Plakken zinnen aan elkaar
hoofdzin + hoofdzin (nevenschikkend)
hoofdzin + bijzin (onderschikkend)
hoofdzin: kan alleen staan
bijzin: kan niet alleen staan
Slide 39 - Tekstslide
voegwoorden
hoofdzin + hoofdzin (nevenschikkend)
Ik kan vanavond niet komen, want ik moet trainen.
nevenschikkende voegwoorden zijn: en, want, maar, dus, of
Slide 40 - Tekstslide
voegwoorden
hoofdzin + bijzin (onderschikkend)
Ik kan vanavond komen trainen, nadat ik op mijn zusje heb opgepast.
nevenschikkende voegwoorden zijn: en, want, maar, dus, of
alle andere voegwoorden zijn onderschikkend.
Slide 41 - Tekstslide
voegwoorden
Ik weet nog niet of ik vanavond kom trainen.
Ik ga vanavond trainen of ik ga vanavond naar de bioscoop.
Slide 42 - Tekstslide
voegwoorden
Ik weet nog niet of ik vanavond kom trainen.
Ik ga vanavond trainen of ik ga vanavond naar de bioscoop.
Slide 43 - Tekstslide
voegwoorden
Maken: opdracht 14, 15, 16 (blz. 38-40)
Slide 44 - Tekstslide
Ook hebben ze volgens kenners een indrukwekkend geheugen ontwikkeld.
Chimpansees herkennen na jarenlange gevangenschap de gezichten van de soortgenoten uit de wildernis.
Slide 45 - Tekstslide
Deze les
Rest van opdracht 6 nakijken
Voegwoorden
Slide 46 - Tekstslide
Na succesvolle experimenten hebben onderzoekers uit Afrika andere chimpansees geleerd gebarentaal te gebruiken.
Uit waarnemingen van de onderzoekers blijkt dat chimpansees complexe opdrachten met gemak kunnen uitvoeren.
Slide 47 - Tekstslide
Deze les
Werkwoordspelling
Slide 48 - Tekstslide
werkwoordspelling
persoonsvorm
- tegenwoordige tijd
- verleden tijd
voltooid deelwoord
infinitief
Slide 49 - Tekstslide
Jan (beloven)_____________________ dat hij vanavond het vlees (ontdooien) _____________
Slide 50 - Tekstslide
Jan belooft dat hij vanavond het vlees ontdooit.
Slide 51 - Tekstslide
persoonsvorm
Je moet dus eerst uitzoeken met welk soort werkwoord je te maken hebt.
Als je de zin in een andere tijd zet, verandert de persoonsvorm.
Slide 52 - Tekstslide
persoonsvorm
ik ik-vorm
jij/je ik-vorm + t
hij/zij/het ik-vorm + t
wij hele werkwoord
jullie hele werkwoord
zij hele werkwoord
Als er jij/je achter het werkwoord staat, dan alleen de ik-vorm
Slide 53 - Tekstslide
(verblinden - pv tt) je je tegenliggers niet met zo'n felle fietslamp?
Slide 54 - Tekstslide
Het plan (behelzen- pv tt) de bouw van een theater in het centrum.
Slide 55 - Tekstslide
Volgens de verpakking (branden - ) deze kaarsen minimaal vier uur.
Slide 56 - Tekstslide
Verleden tijd
Na de valpartij (troosten ) de vader zijn zoontje met een ijsje.
Slide 57 - Tekstslide
tegenwoordige tijd
Jan (beschrijven)__________________ hoe het feest was.
Slide 58 - Tekstslide
tegenwoordige tijd
(worden)______________________ je broer morgen 18?
Slide 59 - Tekstslide
tegenwoordige tijd
(vinden)_______________________ u GTA een leuk spel?
Slide 60 - Tekstslide
tegenwoordige tijd
Ik heb geen idee of ik dit een leuk spel (vinden)______________________
Slide 61 - Tekstslide
tegenwoordige tijd
Jij ____________________(geloven) ook alles.
Slide 62 - Tekstslide
verleden tijd
ik vorm + te(n) of de(n)
Wanneer een d of t?
Slide 63 - Tekstslide
verleden tijd
Hij surfte/surfde lang op internet.
Slide 64 - Tekstslide
verleden tijd
Ik verfde/verfte mijn haar.
Slide 65 - Tekstslide
verleden tijd
't KoFSCHiP (X)
Zit de laatste letter van de stam in t KofschipX, dan met een t
Anders met een d
Slide 66 - Tekstslide
verleden tijd
De hond (plonzen) in het water.
Slide 67 - Tekstslide
verleden tijd
Hij (geloven) mij niet.
Slide 68 - Tekstslide
verleden tijd
Hij (racen) naar huis.
Slide 69 - Tekstslide
oefenen
Slide 70 - Tekstslide
deze les
10 minuten lezen
spelling
- gebiedende wijs
- hoofdletters
formuleren met wederkerend voornaamwoord
Slide 71 - Tekstslide
toets taalverzorging
week 44
dat is de week na de herfstvakantie
Dat duurt nog even, maar door de flexweek en herfstvakantie zijn dit eigenlijk maar twee lesweken
Slide 72 - Tekstslide
gebiedende wijs
blz. 45
beleefdheidsvorm in de gebiedende wijs:
Slide 73 - Tekstslide
gebiedende wijs
blz. 45
beleefdheidsvorm in de gebiedende wijs:
loopt u maar even mee
denkt u er maar even over na
Dus: beleefdheidsvorm = ik-vorm + t
Slide 74 - Tekstslide
gebiedende wijs
blz. 45
Slide 75 - Tekstslide
spelling - hoofdletters en kleine letters
Kijk in de theorie.
Slide 76 - Tekstslide
spelling - hoofdletters en kleine letters
Kijk in de theorie.
Slide 77 - Tekstslide
Slide 78 - Tekstslide
Slide 79 - Tekstslide
spelling - hoofdletters en kleine letters
Kijk in de theorie.
Slide 80 - Tekstslide
deze les
nakijken huiswerk
leestekens en verwijswoorden
Slide 81 - Tekstslide
verwarrend
gisteren liep ik naar school toen zag ik iemand die zei dat het misschien wel later zou worden en toen gingen ze weg daarna stond hij daar nog steeds maar ze hadden gezegd dat het al klaar was
Slide 82 - Tekstslide
leestekens
✦ Structuur geven – leestekens zorgen dat een tekst overzichtelijk wordt.
✦ Betekenis verduidelijken – ze laten zien waar een zin begint, eindigt of een wending maakt.
✦ Pauzes aangeven – ze helpen de lezer met ademhalen en intonatie.
✦ Misverstanden voorkomen – zonder leestekens kan een zin dubbelzinnig of onduidelijk worden.
Slide 83 - Tekstslide
leestekens
Zonder leestekens: Ik hou van koken mijn familie en mijn hond
Met leestekens: Ik hou van koken, mijn familie en mijn hond.
👉 Zonder komma lijkt het alsof je familie en hond in de pan verdwijnen.
Slide 84 - Tekstslide
leestekens
Zonder leestekens: Ik hou van koken mijn familie en mijn hond
Met leestekens: Ik hou van koken, mijn familie en mijn hond.
👉 Zonder komma lijkt het alsof je familie en hond in de pan verdwijnen.
Slide 85 - Tekstslide
verwarrend
gisteren liep ik naar school toen zag ik iemand die zei dat het misschien wel later zou worden en toen gingen ze weg daarna stond hij daar nog steeds maar ze hadden gezegd dat het al klaar was
Slide 86 - Tekstslide
nu niet meer
Gisteren liep ik naar school. Toen zag ik een klasgenoot, die zei dat de les misschien later zou beginnen. Daarna liep hij weg. Even later stond hij er nog steeds, maar de docent had gezegd dat de les al klaar was.
Slide 87 - Tekstslide
Wat zijn verwijswoorden?
Wat zijn verwijswoorden?
Verwijswoorden zijn woorden die terugverwijzen naar iets of iemand die eerder genoemd is in de tekst. Ze zorgen ervoor dat een tekst duidelijk en niet te herhalend wordt.
Slide 88 - Tekstslide
Voorbeelden van verwijswoorden
Naar personen: hij, zij, hem, haar, die, wie
Naar dingen: dit, dat, deze, die, het, welke
Naar gebeurtenissen of hele zinnen: dat, dit, wat
Slide 89 - Tekstslide
Belangrijk om te weten
Het verwijswoord moet passen bij het woord waarnaar het verwijst:
de-woorden (de tafel) → die, deze
het-woorden (het boek) → dat, dit
Bij mannelijk/vrouwelijk verschil:
de man → hij
de vrouw → zij
Bij een hele zin of gebeurtenis:
Ze was ziek. Dat vond ik vervelend.
Slide 90 - Tekstslide
waarom belangrijk?
Verwijswoorden zorgen voor samenhang en duidelijkheid in je tekst. Ze maken het lezen en luisteren makkelijker.
Slide 91 - Tekstslide
schrijfopdracht
Stap 1 – Intro
Vertel: "Stel je voor dat de wereld opeens helemaal omgekeerd is. Alles gaat anders dan normaal: de docent luistert naar de leerlingen, je huisdieren geven jou opdrachten, je ontbijt eet jou op…".
Slide 92 - Tekstslide
schrijfopdracht
Stap 2 – Kies een setting
kies één van de volgende situaties:
Op school
Thuis
In de supermarkt
Op vakantie
Slide 93 - Tekstslide
schrijfopdracht
Schrijf een kort verhaal (ca. 1 pagina) waarin:
Minstens drie dingen volledig omgekeerd zijn (bv. ouders maken ruzie om huiswerk, leerlingen geven cijfers aan de leraar, de hond neemt jou mee uitlaten).
Je gebruikt ten minste twee signaalwoorden van tegenstelling (maar, toch, echter, hoewel…).
Je een dialoog schrijft met minstens drie regels.
Slide 94 - Tekstslide
schrijfopdracht
Schrijf een kort verhaal (ca. 1 pagina) waarin:
Minstens drie dingen volledig omgekeerd zijn (bv. ouders maken ruzie om huiswerk, leerlingen geven cijfers aan de leraar, de hond neemt jou mee uitlaten).
Je gebruikt ten minste twee signaalwoorden van tegenstelling (maar, toch, echter, hoewel…).
Je een dialoog schrijft met minstens drie regels.
Slide 95 - Tekstslide
signaalwoorden
geven verbanden aan in de tekst:
Ik ben erg moe, maar ik heb geen zin in een ijsje.
Is deze zin logisch?
Slide 96 - Tekstslide
opsomming
Een opsomming geeft meerdere dingen achter elkaar weer.
Signaalwoorden: ten eerste, ook, bovendien, verder, daarnaast, ten slotte, en.
Slide 97 - Tekstslide
tegenstelling
Een tegenstelling laat zien dat twee dingen niet bij elkaar passen of elkaar tegenspreken.