hoofdstuk 7, 7.10

De fiets
7.10
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
TechniekMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

De fiets
7.10

Slide 1 - Tekstslide

Noem 4 redenen waarom een fiets een goed transportmiddel is.
A
zuinig, milieuvriendelijk, stil, neemt weinig ruimte in beslag
B
gezond, snel, elektrisch, makkelijk parkeren
C
racefiets, mountainbike ligfiets, vouwfiets
D
Veel fietsen per inwoner, hip, geveerd, luchtbanden

Slide 2 - Quizvraag

Waarom moest je bij een hoge Bi oppassen met remmen?
A
Er zaten slechte remmen op.
B
Omdat er geen luchtbanden opzaten veerde hij niet goed.
C
Hij had geen hand remmen.
D
je kon voorover kiepen.

Slide 3 - Quizvraag

Waarom is de veiligheidsfiets een succes geworden? omdat:
A
vrouwen en mannen het handig vonden
B
je met deze fiets grote afstanden kon afleggen
C
hij sterk genoeg was voor boodschappen.
D
de fiets verlichting had

Slide 4 - Quizvraag

Waarom kun je met een ligfiets sneller fietsen dan een rechtop fiets?
A
die heeft meer vesnellingen
B
je kunt met je hele lichaam duwen
C
je hebt minder last van de wind
D
de fiets heeft een hoge bi

Slide 5 - Quizvraag

Waarom is een ligfiets niet geschikt voor in de stad?
A
geen populair transportmiddel
B
hij is gevaarlijk je kunt / wordt minder (ge)zien
C
je mag niet zo snel fietsen in de stad
D
je wordt teveel door elkaar geschud

Slide 6 - Quizvraag

geef 3 eisen
voor je schoolfiets

Slide 7 - Woordweb

Waarom is de Segway uitgevonden?
A
Stapt eenvoudig op
B
kost niets, rijd vanzelf
C
moeiteloos korte afstanden afleggen
D
zijn heel hip

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Sleepvraag

Bij alle drie de fietsen lever je dezelfde inspanning. Je meet deze snelheden. Welke snelheid hoort bij welke fiets?
32 km/u
25 km/u
28 km/u

Slide 10 - Sleepvraag

Waarom is de luchtwrijving bij deze fietsen zo verschillend?
A
de rolwrijwing speelt hier geen rol
B
de snelheden zijn zeer verschillend
C
de vorm van de fiets is zo anders
D
ze zijn voor andere wegdekken.

Slide 11 - Quizvraag

Met welke fiets kun
je het hardst fietsen?
A
B
A
B

Slide 12 - Quizvraag

Op welke fiets zit je
het minst rechtop?
A
B
A
B

Slide 13 - Quizvraag

Op welke fiets heb je
de meeste
luchtwrijving?
A
B
A
B

Slide 14 - Quizvraag

Welke fiets heeft de
de grootste
Naloop?
A
B
A
B

Slide 15 - Quizvraag

Waarom is een heren-
fiets steviger dan een
damesfiets?
A
B
A
de constructie heeft een driehoek
B
Er wordt veel meer staal gebruikt
C
het is onwaar, beide even sterk
D
Een damesfiets is sterker door de cirkel.

Slide 16 - Quizvraag

Waarom heeft fiets B
geen spatborden?
A
B
A
Wielrenners fietsen alleen bij goed weer
B
Omdat hij ook geen verlichting heeft
C
Omdat dat extra massa is
D
Spatborden beïnvloeden de vrijloop

Slide 17 - Quizvraag

Waarom heeft fiets B
een grotere hoek
naar het stuur?
A
B
A
Wielrenners fietsen alleen bij goed weer
B
Omdat hij geen spatborden heeft
C
Omdat dat extra massa is
D
Dan zit je gestroomlijnder.

Slide 18 - Quizvraag

Wanneer spreek je van een goede logistiek in een fabriek?
A
Als alles aan de lopende band gebeurd
B
Alle onderdelen op de juiste plek en op tijd.
C
Als je van massa- productie spreekt
D
Als alle handelingen overgenomen zijn door robots

Slide 19 - Quizvraag

Logistiek is de manier waarop de voorraad van alle onderdelen is geregeld
A
waar
B
niet waar

Slide 20 - Quizvraag

De wet met de voorschriften voor fietsen noem je de ARBO-wet.
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quizvraag

ARBO betekend Arbeidsomstandigheden
A
waar
B
niet waar

Slide 22 - Quizvraag

In een productiesysteem is de voorraad altijd zo groot mogelijk
A
waar
B
niet waar

Slide 23 - Quizvraag

Produceren in grote aantallen heet massaproductie
A
waar
B
niet waar

Slide 24 - Quizvraag

Alles wat er met een product gebeurd, noem je de levensloop van een product.
A
waar
B
niet waar

Slide 25 - Quizvraag

Slide 26 - Video

Volgende les !!!
SO 7.1 t/m 7.4
+ 7.10

Slide 27 - Tekstslide