Oefentoets H7 en H10 HV2

Oefentoets HV2
H7 & H10
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Oefentoets HV2
H7 & H10

Slide 1 - Tekstslide

Vertaal de woordjes

Slide 2 - Tekstslide

het balkon

Slide 3 - Open vraag

zwart

Slide 4 - Open vraag

de deuren

Slide 5 - Open vraag

schlimm

Slide 6 - Open vraag

schräg

Slide 7 - Open vraag

Grammatik
Persoonlijke voornaamwoorden

Slide 8 - Tekstslide

Wat zijn ook alweer persoonlijke voornaamwoorden? Benoem een voorbeeld!

Slide 9 - Woordweb

Hoe zeg je 'zonder mij'?

Slide 10 - Open vraag

Hoe zeg je 'tegen jullie'?

Slide 11 - Open vraag

Hoe zeg je 'voor jou'?

Slide 12 - Open vraag

Hoe zeg je 'om haar'?

Slide 13 - Open vraag

Hoe zeg je 'door hem'?

Slide 14 - Open vraag

Hoe zeg je 'voor haar'?

Slide 15 - Open vraag

Hoe zeg je 'door ons'?

Slide 16 - Open vraag

Vertaal de woordjes

Slide 17 - Tekstslide

de vakantie

Slide 18 - Open vraag

kunnen

Slide 19 - Open vraag

das Zelt

Slide 20 - Open vraag

Grammatik
Het werkwoord 'moeten'

Slide 21 - Tekstslide

In welke betekenis gebruik je
müssen?
A
moeten, een ander wil het.
B
moeten, het kan niet anders, noodzaak

Slide 22 - Quizvraag

Vertaal: ik moet, jij moet, hij moet
A
Ich muss, du musst, er musst
B
Ich musse, du musst, er muss
C
Ich muss, du musst, er muss
D
Ich müss, du müsst, er müsst

Slide 23 - Quizvraag

Vertaal: wij moeten,
jullie moeten,
u moet
A
wir müssen, ihr müsst, Sie müssen
B
wir müssen, ihr müsst, Sie müsst
C
wir müssen, ihr müssen, sie müssen
D
wir müssen, ihr musst, Sie müssen

Slide 24 - Quizvraag

''sollen'' gebruik je in de betekenis van:
A
moeten, noodzaak
B
moeten, een ander wil het.

Slide 25 - Quizvraag

Vervoeg in het Duits:
ik moet, jij moet, men moet
(een ander wil het)

Slide 26 - Open vraag

Kies de juiste vorm:
Meine Schwester muss / soll abwaschen, sagt meine Mutter.
A
soll
B
muss

Slide 27 - Quizvraag

Kies de juiste vorm: Du hast dein Bein gebrochen, Du musst / sollst zum Krankenhaus gehen!
A
sollst
B
musst

Slide 28 - Quizvraag