wk 36: les 4 - ww-spelling herhalen

Vrijdag 9 september - 1HA1
  • 10 minuten stillezen
  • Huiswerkopdrachten bespreken
  • Drillster
  • Aan de slag!














timer
10:00
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Vrijdag 9 september - 1HA1
  • 10 minuten stillezen
  • Huiswerkopdrachten bespreken
  • Drillster
  • Aan de slag!














timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Vorige les heb je geleerd...
...hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd en de verleden tijd moet schrijven. 

Slide 2 - Tekstslide

Deze les ga je leren...
...hoe je het voltooid en onvoltooid deelwoord moet schrijven. 

Slide 3 - Tekstslide

Het voltooid deelwoord
Een voltooid deelwoord staat altijd samen in de zin met een vorm van hebben, zijn of worden (de persoonsvorm).

Hoe weet je of het voltooid deelwoord op een -d of een -t eindigt?
  1. Maak het woord langer in de vertelden tijd
  2. Gebruikt 'T eX KoFSCHiP

De plannen zijn gewijzig...   1. Gisteren wijzigde ik de plannen   2. stam = wijziG  ---> gewijzigD       
Zijn nummer is geblok...       1. Gisteren blokte ik zijn nummer     2. stam - blokK    ----> geblokT

Slide 4 - Tekstslide

Het onvoltooid deelwoord

Maak je door achter het hele werkwoord een -d te zetten.


lachend

fluitend

lopend

knippend


Slide 5 - Tekstslide

Ronald (besteden) vandaag al zijn zakgeld aan m&m's.
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
infinitief
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 6 - Quizvraag

Ronald (besteden) vandaag al zijn zakgeld aan m&m's.

Slide 7 - Open vraag

Waarom (antwoorden) hij gisteren niet op jouw appje?
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
infinitief
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 8 - Quizvraag

Waarom (antwoorden) hij gisteren niet op jouw appje?

Slide 9 - Open vraag

Wat is er op school (gebeuren) vandaag?
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
infinitief
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 10 - Quizvraag

Wat is er op school (gebeuren) vandaag?

Slide 11 - Open vraag

Er (gebeuren) nooit wat in ons kleine dorp.
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
infinitief
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 12 - Quizvraag

Er (gebeuren) nooit wat in ons kleine dorp.

Slide 13 - Open vraag

Leg uit hoe 't ex-kofschip werkt bij werkwoordspelling

Slide 14 - Open vraag

Afgelopen weken (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling.
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
infinitief
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 15 - Quizvraag

Afgelopen weken (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling.

Slide 16 - Open vraag

Mijn broertje (beheersen) de werkwoordspelling nu nog niet zo goed.
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
infinitief
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 17 - Quizvraag

Mijn broertje (beheersen) de werkwoordspelling nu nog niet zo goed.

Slide 18 - Open vraag

Het (gebeuren, tt) regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
infinitief
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 19 - Quizvraag

Het gebeuren (tt) regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.

Slide 20 - Open vraag

(worden) jij ook zo moe van werkwoordspelling?
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
infinitief
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 21 - Quizvraag

(worden, tt) jij ook zo moe van werkwoordspelling?

Slide 22 - Open vraag

Hoe vind je de persoonsvorm?
A
Met de tijdproef
B
Door de zin vragend te maken
C
Door ' t ex-kofschip te gebruiken
D
Met de getalproef

Slide 23 - Quizvraag

Hoe vind je het onderwerp?
A
Wie/wat + infinitief
B
Wie/waar + onderwerp
C
Wie/wat + persoonsvorm
D
Wie/wanneer + werkwoord

Slide 24 - Quizvraag

Zoek de pv en ond: Vorig jaar zijn zij naar Spanje geweest.

Slide 25 - Open vraag

Heb je mijn brief wel (ondertekenen)?
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
infinitief
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 26 - Quizvraag

Heb je mijn brief wel (ondertekenen)?

Slide 27 - Open vraag

Wat (antwoorden) hij op jouw vraag?
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
infinitief
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 28 - Quizvraag

Wat (antwoorden) hij op jouw vraag?

Slide 29 - Open vraag

Ik heb al het hout in mijn kamer wit (verven).
A
bijvoeglijk naamwoord
B
persoonsvorm
C
voltooid deelwoord
D
infinitief

Slide 30 - Quizvraag

Ik heb al het hout in mijn kamer wit (verven).

Slide 31 - Open vraag