Persoonsvorm in tt en vt

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd
Ik (wonen)
A
won
B
woon
C
wont
D
woonde

Slide 10 - Quizvraag

tegenwoordige tijd
De politieagent (rennen)
A
rend
B
rent
C
ren
D
rende

Slide 11 - Quizvraag

tegenwoordige tijd
Nederlanders (fietsen) veel
A
fietsen
B
fietst
C
fietsten
D
fietse

Slide 12 - Quizvraag

tegenwoordige tijd
(antwoorden) jij even op de vraag?
A
antwoordt
B
beantwoord
C
antwoord
D
antwoorde

Slide 13 - Quizvraag

Maak een zin met het werkwoord 'vliegen' in de tegenwoordige tijd.

Slide 14 - Open vraag

Slide 15 - Tekstslide

Verleden tijd
ik (zwaaien) mijn ouders uit

A
zwaait
B
zwaaiden
C
zwaaite
D
zwaaide

Slide 16 - Quizvraag

Verleden tijd
Hij (geven) mij de afstandsbediening
A
geeft
B
geefde
C
gaf
D
gaft

Slide 17 - Quizvraag

verleden tijd
Wij (ontmoeten) hen voor de wedstrijd
A
ontmoeten
B
ontmoetten
C
ontmoet
D
ontmoedte

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Tekstslide

klaaropdrachten 

Slide 20 - Tekstslide

Lesdoelen check
Lesdoel: aan het eind van de les kan ik de persoonsvorm in enkelvoudige zinnen in de tegenwoordige en verleden tijd juist spellen.

Slide 21 - Tekstslide

Sleep het werkwoord naar de bijbehorende werkwoordsvorm.
persoonsvorm tt hij-vorm
persoonsvorm tt wij-vorm
persoonsvorm vt enkelvoud
persoonsvorm vt meervoud
vertelt
pestten
zou
pesten

Slide 22 - Sleepvraag

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide