maandag 4 oktober

1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Schrijfopdracht Slagharen

Slide 2 - Tekstslide

Quiz




Slide 3 - Tekstslide

Zoek de persoonsvorm:
Ik kijk elke dag een filmpje op mijn computer.
A
Ik
B
dag
C
kijk
D
filmpje

Slide 4 - Quizvraag

De juf zette de computer aan.
A
zette
B
De juf
C
computer
D
aan

Slide 5 - Quizvraag

Ik lachte nooit om zijn flauwe grappen.
A
grappen
B
flauwe
C
lachte
D
Ik

Slide 6 - Quizvraag

Hij praat steeds door de les!
A
steeds
B
praat
C
Hij
D
les

Slide 7 - Quizvraag

Max is een gezellige jongen.
A
is
B
Max
C
jongen
D
gezellige

Slide 8 - Quizvraag

Fleur heeft mooi blond haar.
A
Fleur
B
heeft
C
blond
D
er staat geen werkwoord in deze zin

Slide 9 - Quizvraag

Hij brandde zijn vingers aan de kaars.
A
brandde
B
kaars
C
Hij
D
vingers

Slide 10 - Quizvraag

Welke woorden zijn een zelfstandig naamwoord?
A
de, het, een
B
rijdt, loopt, fietst
C
bus, auto, brommer

Slide 11 - Quizvraag

Welk woord schrijf je met een hoofdletter?
A
zeeland
B
blauw
C
computer
D
zonnebloem

Slide 12 - Quizvraag

Welke woorden zijn werkwoorden?
A
boek, schrift, vakantie
B
huilen, dansen, spelen
C
bouwvakker, lasser, timmerman

Slide 13 - Quizvraag

Noteer de juiste persoonsvorm:
Mijn oma (vinden) het erg leuk om met mij te winkelen.
A
vind
B
vindt

Slide 14 - Quizvraag

(Houden) jij van regelen en kun je snel besluiten nemen?
A
Houdt
B
Houd

Slide 15 - Quizvraag

Vul het juiste woord in:
Onze klas doet mee aan het ....... voor een waterput in Afrika.
A
model
B
dorp
C
structuur
D
project

Slide 16 - Quizvraag

Vul het juiste woord in:
Voetbalsupporters worden helaas vaak .......... als ze verliezen.
A
depressief
B
agressief
C
logisch
D
vrolijk

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Tekstslide

Welk voorzetsel hoort er bij?
verliefd zijn
ergeren
houden
bemoeien
aan
op
achter
met
van
tegen

Slide 19 - Sleepvraag

Zet het juiste voorzetsel in de zin.
Ik wil graag terugkomen ... deze beslissing.
op
achter
met
van
tegen
aan

Slide 20 - Sleepvraag

Zet het juiste voorzetsel in de zin.
Yasmine is erg gehecht ... haar familie.
op
achter
met
van
tegen
aan

Slide 21 - Sleepvraag

Zet het juiste voorzetsel in de zin.
Is jouw voetbaltrainer ook zo trots ... zijn team?
op
achter
met
bij
tegen
aan

Slide 22 - Sleepvraag

Een zin met een vast voorzetsel heeft vaak een figuurlijke betekenis. Vaak kun je met dezelfde combinatie van werkwoord en voorzetsel ook een zin met een letterlijke betekenis maken. In die zin kun je het voorzetsel wel vervangen.
Een voorbeeld:
Jullie werken aan een opdracht. (fguurlijk)
Jullie werken aan een tafel. (letterlijk) 
Jullie werken achter een tafel. (letterlijk)

Slide 23 - Tekstslide


Noteer twee zinnen met dezelfde combinatie van werkwoord en voorzetsel. 
1x met een figuurlijke betekenis en 1x met een letterlijke betekenis.

Slide 24 - Open vraag

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

De tandarts is vandaag afwezig,  want                 is ziek.                 
Nina vindt John leuk. Ze is verliefd op 
Wanneer gaan                     verhuizen?
Hoeveel boterhammen eet                   per dag? 
hij
je
ik
hem
zij

Slide 28 - Sleepvraag

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Eva heeft maar liefst dertig vlechtjes in haar(1) haar(2).

haar(1) is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 31 - Quizvraag

Zijn deze oorbellen van haar?

'haar' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 32 - Quizvraag

Komen jullie ook naar de kampioenswedstrijd kijken?

'jullie' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 33 - Quizvraag

Jullie paspoorten zijn niet meer geldig.

'Jullie' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 34 - Quizvraag

Deze glutenvrije spaghetti is speciaal voor mij gemaakt.

'mij' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 35 - Quizvraag

Sommige woorden hebben een vast voorzetsel. Deze hebben geen letterlijke betekenis.


  • aandacht betsteden aan
  • beginnen met
  • brutaal zijn tegen
  • boos zijn op

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide