Verleden Tijd (vroeger)+ ED (I worked, you worked)
Soms onregelmatig (I ate, you ate)
Wanneer: iets is in het verleden gebeurd en afgelopen.
signaalwoorden:
Yesterday, last year, one minute ago, used to, when I was young, etc.
Voltooide tijd (present perfect)have / has + ing
Soms onregelmatig (I have eaten, you have eaten)
Wanneer: Iets is in het verleden gebeurd en nog niet afgelopen, of er is nog resultaat van
signaalwoorden:
for, yet, never, ever, already, since