Toolboxenquiz - eigen vragen leerlingen

TOOLBOXENQUIZ: 30 vragen
Antwoord zo snel mogelijk, bij de meeste vragen krijg je max 30 seconden + de tijd telt mee in de eindstand.

Let op: soms zijn meerdere antwoorden goed, kies dan 1 van de goede antwoorden.


1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolWOvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 70 min

Onderdelen in deze les

TOOLBOXENQUIZ: 30 vragen
Antwoord zo snel mogelijk, bij de meeste vragen krijg je max 30 seconden + de tijd telt mee in de eindstand.

Let op: soms zijn meerdere antwoorden goed, kies dan 1 van de goede antwoorden.


Slide 1 - Tekstslide

Wat is de juiste volgorde van de leesstrategieën?
A
Ophelderen, voorspellen, samenvatten, terugkijken, vragen stellen
B
Voorspellen, ophelderen, vragen stellen, terugkijken, samenvatten
C
Voorspellen, ophelderen, vragen stellen, samenvatten, terugkijken
D
Vragen stellen, voorspellen, ophelderen, samenvatten, terugkijken

Slide 2 - Quizvraag

Wat is de goede volgorde van de leesmotor?

A
woordkennis- voorkennis- makkelijker lezen- leuker lezen- meer lezen- beter in bijna alle vakken
B
woordkennis- voorkennis- makkelijker lezen- meer lezen- leuker lezen- beter in bijna alle vakken
C
voorkennis- woordkennis- makkelijker lezen- leuker lezen- meer lezen- beter in bijna alle vakken
D
voorkennis- woordkennis- makkelijker lezen- meer lezen- leuker lezen- beter in bijna alle vakken

Slide 3 - Quizvraag

Wat is het doel van grondig lezen?

A
Je zoekt naar een geschikte tekst of naar bepaalde informatie.
B
Je wilt snel weten waar een tekst over gaat en of hij interessant is om verder te lezen.
C
Je wilt echt begrijpen wat je leest en je wilt het onthouden.
D
Je wilt weten of het waar is wat je leest en of jij het met de tekst eens bent.

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de eerste stap van grondig lezen?

A
Samenvatten
B
Ophelderen
C
Voorspellen
D
Vragen stellen

Slide 5 - Quizvraag

Welk verband geeft het signaalwoord 'uiteindelijk' aan?

A
tijdsverloop
B
samenvatting/conclusie
C
opsomming

Slide 6 - Quizvraag

Welk verband geeft het signaalwoord 'evenals' aan?
A
voorbeeld
B
vergelijking
C
opsomming

Slide 7 - Quizvraag

Welk verband geeft het signaalwoord 'hoewel'?
A
samenvatting/conclusie
B
argument
C
tegenstelling

Slide 8 - Quizvraag

Hoeveel soorten leesmanieren zijn er?

A
10
B
4
C
5
D
6

Slide 9 - Quizvraag

Wat is geen leesmanier
A
grondig lezen
B
snel lezen
C
zoekend lezen
D
ontspannend lezen

Slide 10 - Quizvraag

Leesstrategieën
Wat is het doel van ophelderen?

A
Een moeilijke tekst in het geheel zien.
B
Bepalen of je een tekst gaat gebruiken.
C
Zorgen dat je tijdens het lezen alles gaat begrijpen.
D
Bepalen of de tekst betrouwbaar is.

Slide 11 - Quizvraag

Welke strategie moet je gebruiken om te checken of je de tekst goed heb begrepen?

A
Terugkijken
B
Voorspellen
C
Vragen stellen
D
Samenvatten

Slide 12 - Quizvraag

Wat is niet handig om met voorspellen naar te kijken?


A
Moeilijke woorden
B
Tekstgeraamte
C
leesdoel
D
tekstniveau

Slide 13 - Quizvraag

Waarom is een hoofdgedachte belangrijk om te kunnen omschrijven?


A
Omdat je hiermee (in een zin) de kern uit de tekst haalt.
B
Omdat het aangeeft waarvoor de tekst geschreven is.
C
Om erachter te komen wat het hoofd voor gedachte had.

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen een onderwerp en een hoofdgedachte?

A
Bij een onderwerp schrijf je een zin over de tekst en bij een hoofdgedachte schrijf je het in een paar woordjes
B
Onderwerp gaat over de belangrijkste personen en een hoofdgedachte gaat over een alinea
C
Onderwerp gaat over een alinea en een Hoofdgedachte gaat over de belangrijkste personen
D
Bij een onderwerp schrijf je in een paar woorden over de tekst en bij een hoofdgedachte schrijf je het in een zin

Slide 15 - Quizvraag

Waar moet je naar kijken om de hoofdzaken te vinden?



A
Tekstgeraamte
B
Signaalwoorden
C
Bron
D
Naar buiten

Slide 16 - Quizvraag

Waar in een tekst vind je geen bijzaken?


A
In de inleiding
B
In een voorbeeld
C
In een uitleg

Slide 17 - Quizvraag

Wat is geen tekstdoel?
A
Instructies geven
B
Bekritiseren
C
Amuseren

Slide 18 - Quizvraag

Welke van deze onderdelen behoort niet tot het tekstgeraamte?

A
titel
B
bron
C
foto's
D
naam fotograaf

Slide 19 - Quizvraag

Woordkennis, voorkennis, makkelijker lezen, lezen wordt leuker, beter lezen, meer lezen, beter in alle vakken: Is deze volgorde goed of fout? (Suze, Isolde, Iris)

A
goed
B
fout

Slide 20 - Quizvraag

Waar kunnen verwijswoorden naar verwijzen?

A
Personen
B
dingen
C
plaatsen
D
voorwerpen

Slide 21 - Quizvraag

‘Achter de school bij een grote wilg met een kleine vijver eronder is het voetbalveld. Hier spelen vaak kinderen.’
Waarnaar verwijst 'hier' ?



A
Achter de school
B
Een grote wilg
C
Achter de school bij een grote wilg met een kleine vijver eronder
D
Het voetbalveld

Slide 22 - Quizvraag

Welk woord is geen verwijswoord?

A
ook
B
hij
C
deze
D
hun

Slide 23 - Quizvraag

Hoeveel verwijswoorden zie je in deze zin?
‘Jantje loopt vandaag naar school. Normaal gaat hij daar met de bus naar toe, maar die heeft hij gemist.’


A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 24 - Quizvraag

Dit/dat, het, zijn: allemaal verwijswoorden die we gebruiken bij…

A
het-woorden
B
de-woorden
C
meervoudsvormen
D
allemaal goed

Slide 25 - Quizvraag

Welk signaal geeft het signaalwoord 'daarom' :

Ik voelde me niet zo lekker, daarom ging ik naar huis.


A
Tegenstelling
B
Reden
C
Voorwaarde
D
Oorzaak

Slide 26 - Quizvraag

Moet je de betekenis van het woord altijd proberen te achterhalen?


A
Ja, anders kun je niet verder met lezen.
B
Nee, sommige woorden ken je niet en als je ze probeert te achterhalen kost dit te veel tijd.
C
Ja, er kunnen vragen over gesteld worden die je anders niet kan begrijpen.
D
Nee, niet als het niet nodig is om de tekst te begrijpen

Slide 27 - Quizvraag

In welke zin geeft het signaalwoord een reden/verklaring aan?


A
Zij is aan het sparen voor een nieuwe telefoon, dus ze geeft even geen geld uit.
B
Ze hebben allebei hun huiswerk niet af, ook hebben ze niet geleerd.
C
Je bent te laat op school, doordat de trein vertraging had.
D
Jullie willen naar de bioscoop, maar jullie ouders vinden dat niet goed.

Slide 28 - Quizvraag

Wat is deze zin: de film was goed ondanks de slechte recensies.

A
een mening
B
een feit
C
een gedachte

Slide 29 - Quizvraag

Een mening is. . .
A
objectief
B
subjectief

Slide 30 - Quizvraag

Waar moet je op letten als je online leest?

A
aantal views of likes
B
is het overzichtelijk?
C
is het betrouwbaar?

Slide 31 - Quizvraag

Noem drie strategieën bij grondig lezen
A
Voorspellen, ophelderen, vragen stellen
B
Voorspellen, samenvatten, terugkijken
C
Samenvatten, Vragen stellen, Geeltjes plakken

Slide 32 - Quizvraag

Slide 33 - Tekstslide