Begrippen verhaalanalyse herhalen: Je checkt of je de begrippen kent (SE: mondeling literatuur).
Nederlandse taaltest bespreken: Je ziet hoe jouw niveau van de Nederlandse taal is (SE+CE: betoog) en weet waaraan je moet werken.
Argumentatiestructuren: Je leert wat dit zijn en past dit toe.
SE1: Je werkt hier verder aan.
Slide 3 - Tekstslide
Huiswerk: beantwoord de vraag waar jouw naam achter staat.
1. Wat wordt bedoeld met spanning in de literatuur? Alissa
2. Wat wordt bedoeld met een open plek? Ties
3. Wat is een spanningsboog? Gabor
4. Maak af: Als er sprake is van een onbetrouwbare verteller dan beïnvloedt dat het verhaal op de volgende manieren:....Roef
Slide 4 - Tekstslide
5. Op welke manieren kan een schrijver het verhaal manipuleren? Thies
6. Op welke manieren kan een setting bijdragen aan de spanning? Linda
7. Welke vertelperspectieven zijn er? Licht deze toe. Shanty
8. Wat houdt perspectiefwisseling in? Welke combinatie van perspectieven wordt vaak gemaakt? Klaas
Slide 5 - Tekstslide
9. Wat wordt bedoeld met ruimte binnen de literatuur? Sean-Owen
10. Wat wordt bedoeld met setting binnen de literatuur? Alyssa
11. Leg uit wat wordt bedoeld met terug/vooruitwijzing en geef vervangende begrippen hiervoor. Nino
Slide 6 - Tekstslide
12. Wat wordt onder verhaalanalyse verstaan? Huub
13. Wat wordt bedoeld met een motto van een verhaal? Heeft jouw leesboek een motto?Tessa
14. Wat is een flat-character en een round-character? Nathan
15. Leg het conflictmodel uit. Mees
Slide 7 - Tekstslide
Argumentatiestructuren
Waarom? Mondeling én schriftelijk betoog (SE1+SE3+CE)
Doel: Je kan argumenten beoordelen op hun validiteit. Je kan een blokjesschema maken van jouw argumenten (SE1).
Denk: AUB
Argument Uitleg Bewijs
Uitleg Se1: blz. 57 e.v. van je reader
Slide 8 - Tekstslide
Enkelvoudige argumentatie
Een argumentatie die bestaat uit één standpunt en één argument (standpunt > argument).
Slide 9 - Tekstslide
Onderschikkende argumentatie
Ketenargumentatie
Een argumentatie waarin een argument wordt ondersteund door één of meer subargumenten (standpunt > argument > argument).
Slide 10 - Tekstslide
Nevenschikkende argumentatie
Bij een onafhankelijk nevenschikkende argumentatie gebruik je twee of meer argumenten. De argumenten zijn gelijkwaardig en kun je onderling van plaats verwisselen.
Slide 11 - Tekstslide
Nevenschikkend, blz. 42
Slide 12 - Tekstslide
Enkelvoudige argumentatie, blz. 42
Slide 13 - Tekstslide
Ondergeschikkend, blz. 43
Slide 14 - Tekstslide
Aan de slag!
Maak oefening 9 + 10, blz. 44 en 45 van je reader.