Tekstverbanden en signaalwoorden opsomming en tijd


1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les


Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
Je kunt tekstverbanden herkennen.
Je kunt signaalwoorden vinden en gebruiken.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Link

VERBANDEN EN SIGNAALWOORDEN


In teksten hebben zinnen en alinea's met elkaar te maken. Ze houden verband met elkaar. Aan een signaalwoord zie je met welk verband je te maken hebt.

Slide 4 - Tekstslide

Wat zijn tekstverbanden ?

Tekstverband: Meerdere zinnen die met elkaar te maken hebben

Slide 5 - Tekstslide

Herkennen
Je kunt tekstverbanden herkennen aan signaalwoorden.

Slide 6 - Tekstslide

Tijd
Nadat ik ontbeten had.....

Slide 7 - Tekstslide

Opsomming
Ik heb zin in drop en...

Slide 8 - Tekstslide

In dit onderdeel gaat het om:

de tekstverbanden:

1. Opsomming

2. Volgorde van tijd

Slide 9 - Tekstslide

Opsomming

Dingen over hetzelfde onderwerp worden achter elkaar genoemd.

Vb: Veel kinderen eten in hun pauze koek, chocolade en zelfs chips. Verder eten ze gelukkig ook gezonde dingen.

Slide 10 - Tekstslide

signaalwoorden opsomming
  1. ten eerste, ten tweede, ook, verder, bovendien
  2. streepjes
  3. getallen
  4. a,b,c,d

Slide 11 - Tekstslide

Volgorde van tijd

Gebeurtenissen worden in de juiste volgorde van tijd verteld.

VB: Eerst gaat de wekker. Daarna ga ik douchen. Vervolgens ga ik ontbijten en tenslotte ga ik naar school

Slide 12 - Tekstslide

Signaalwoorden volgorde van tijd:


eerst, daarna, vervolgens, toen, terwijl, daarna, tot slot, ten slotte


Slide 13 - Tekstslide


 Welk woord hoort op het stippellijntje?
 In een tekst zijn er ...... tussen woorden,  
 zinnen en alinea’s.
 

 Vraag 1 van 5
A
leestekens
B
teksten
C
verbanden
D
regels

Slide 14 - Quizvraag


 Hoe noem je woorden die wijzen op een 
 verband tussen zinnen of alinea’s?
 Vraag 2 van 5
A
trefwoorden
B
synoniemen
C
signaalwoorden
D
uitdrukkingen

Slide 15 - Quizvraag


 Hoe mag je signaalwoorden ook noemen?
 Vraag 3 van 5
A
verbindingswoorden
B
verwijswoorden
C
synoniemen
D
werkwoorden

Slide 16 - Quizvraag


 Om welk tekstverband gaat het hier?
 Ik kreeg een hapje en een drankje. 
 Vraag 4 van 5
A
reden
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling

Slide 17 - Quizvraag


 In welke zin wijzen de signaalwoorden  
 op een volgorde in tijd?
 Vraag 5 van 5
A
Ik wil langskomen. Ik heb echter geen tijd.
B
Eerst ga ik sporten, daarna kom ik langs.
C
Ik heb tijd om langs te komen en ook veel zin.
D
Ik kom langs, omdat ik daar veel zin in heb.

Slide 18 - Quizvraag