IEP directe en indirecte rede

Welke leestekens vind je in deze zin?
Ze zei: 'Ik wil je nooit meer zien.'
1 / 35
volgende
Slide 1: Woordweb
TaalBasisschoolGroep 7,8

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welke leestekens vind je in deze zin?
Ze zei: 'Ik wil je nooit meer zien.'

Slide 1 - Woordweb

Lesdoel
Ik weet wat de directe en indirecte rede is en ik weet hoe ik zinnen in de directe rede schrijf.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Pap zegt dat ik mijn fiets voor het eten binnen moet zetten.
A
Directe rede
B
Indirecte rede

Slide 6 - Quizvraag

De juf zegt: "Pak de boeken op de tafel."
A
Directe rede
B
Indirecte rede

Slide 7 - Quizvraag

Britt zegt: "Ik ben wel weer toe aan vakantie."
A
Directe rede
B
Indirecte rede

Slide 8 - Quizvraag

Aanhalingstekens vind je terug in de .....
A
Directe rede
B
Indirecte rede

Slide 9 - Quizvraag

Directe rede

Indirecte rede


Wat letterlijk gezegd is of wordt
Een herhaling van wat gezegd is of wordt
Zehra vertelde: 'Taal is mijn lievelingsvak.' 
Zehra vertelde dat taal haar lievelingsvak is.

Slide 10 - Tekstslide

Directe rede

Indirecte rede


  • Aanhalingstekens ''
  • Hoofdletter 
  • Codewoord dat
  • Codewoord of
Zehra vertelde: 'Taal is mijn lievelingsvak.
Zehra vertelde dat taal haar lievelingsvak is.

Slide 11 - Tekstslide

'Is voetbal jouw favoriete hobby?' vraagt de juf aan mij.
Mama zegt dat we een cake gaan bakken.
Directe rede
Indirecte rede
'Ik heb geen zin om buiten te spelen', mompelde mijn buurjongen.
Premier Rutte zei dat we ons goed aan de Corona regels moeten houden.

Slide 12 - Sleepvraag

'Ik hou erg van lezen', zegt Yara
A
Directe rede
B
Indirecte rede

Slide 13 - Quizvraag

Rik antwoordt: 'In Nederland regent het vaak.'
A
Directe rede
B
Indirecte rede

Slide 14 - Quizvraag

Nuri vraagt of Nora met hem wil spelen.
A
Directe rede
B
Indirecte rede

Slide 15 - Quizvraag

Zet deze zin om naar de directe rede:

Mijn zus zegt dat zij nu op de schommel wil.

Slide 16 - Open vraag

Zet deze zin om naar de directe rede:

Vader roept dat we gaan eten.

Slide 17 - Open vraag

Slide 18 - Video

Uitleg citaten
Een citaat is 'iets' wat iemand letterlijk gezegd heeft.
Directe rede.

Voorbeeld:
Juf zegt: 'Het kan nog wel een tijdje duren.'
'Ga naar huis toe', zei Jim tegen zijn buurjongen.

Slide 19 - Tekstslide

GEEN citaat
Als je iemands woorden in de indirecte rede weergeeft, 
gebruik je geen aanhalingstekens. en geen dubbele punt.
Indirecte rede

– Jasper zei dat hij overmorgen jarig is.
directe rede: Jasper zei: ‘Overmorgen ben ik jarig.’
indirecte rede: Jasper zei dat hij overmorgen jarig is.

Slide 20 - Tekstslide

Citaat ACHTER in de zin.

Als het citaat achter in de zin staat,

gebruik je een dubbele punt.


Anton zei: 'Morgen heb ik een wedstrijd.'




Slide 21 - Tekstslide

Citaat VOOR in de zin.

Als het citaat voor in de zin staat,

gebruik je géén dubbele punt.


'Morgen heb ik een wedstrijd', zei Anton.




Slide 22 - Tekstslide

Citaat VOOR en ACHTER in de zin.

Als het citaat voor en achter in de zin staat,

gebruik je géén dubbele punt.


'Morgen heb ik een wedstrijd', zei Anton, 'ik mag lekker thuis blijven'.




Slide 23 - Tekstslide

Aanhalingstekens
3 vormen bij citaten
1. Sofie zei: "Ik woon hier."
2. "Ik woon hier", zei Sofie.
3. "Hier", zei Sofie, "woon ik."

Slide 24 - Tekstslide

De juf zei: "Jullie hebben goed meegedaan.
Waar komen de laatste aanhalingstekens?
A
Deze zin is al goed
B
Voor de punt
C
Achter de punt

Slide 25 - Quizvraag

‘Sara zei:‘ Ik heb een super vakantie gehad.
A
Goed
B
Fout

Slide 26 - Quizvraag

Fernando vroeg: ‘Wil je de suiker aangeven?’
A
Goed
B
Fout

Slide 27 - Quizvraag

Marly zei tegen Waldo: ‘Ik kan je niet vinden.’
A
Goed
B
Fout

Slide 28 - Quizvraag

Thomas zei ‘Daar heb ik geen zin in.’
A
Goed
B
Fout

Slide 29 - Quizvraag

De jongen riep: ‘Maurice, wacht even!’
A
Goed
B
Fout

Slide 30 - Quizvraag

De juf zei: Jullie hebben goed gewerkt.
Schrijf de zin met leestekens. (Gebruik ")

Slide 31 - Open vraag

Straks krijgen jullie een ijsje zei papa.
Schrijf de zin met leestekens.

Slide 32 - Open vraag

In welke zin staan de aanhalingstekens op de goede plek?
A
'Goedemorgen buurman, zei' meneer De Vries.
B
'Goedemorgen' buurman, zei meneer De Vries.
C
'Goedemorgen buurman, zei meneer De Vries.'
D
'Goedemorgen buurman', zei meneer De Vries.

Slide 33 - Quizvraag

33. Ik welke zin staan de aanhalingsteken ('...') goed?
A
'Ik lust wel een stukje chocola bij de koffie, zei grootmoeder.'
B
'Ik lust wel een stukje chocola bij de koffie', zei grootmoeder.
C
'Ik lust wel een stukje chocola bij de koffie, 'zei grootmoeder.
D
Ik lust wel een stukje chocola bij de koffie, 'zei grootmoeder.'

Slide 34 - Quizvraag

Waar staan de aanhalingstekens in het citaat goed?
A
Ik zei: 'Ik heb geen zin.'
B
Ik: "zei Ik heb geen zin.'
C
'Ik zei': Ik heb geen zin.

Slide 35 - Quizvraag