1-2-3-zinnen maken

1,2,3-zinnen maken
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo lwoo, kLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

1,2,3-zinnen maken

Slide 1 - Tekstslide

Aan het eind van de les weet je:
dat een zin begint met een Hoofdletter en eindigt met een punt.

wat er bedoeld wordt met 1, 2 en 3 en weet je deze volgorde van zinsdelen ook te gebruiken voor het maken van een goede zin.

Slide 2 - Tekstslide

Wat zit er in een zin?

Slide 3 - Woordweb

                                                                     3

De kat            zit          op de bank.
De kat            zit           de hele dag         op de bank.

De melk       staat          in de keuken     op tafel.
De melk       staat          op tafel.

De bakker    bakt           een taart. 
De bakker    bakt    's morgens vroeg      een taart.

Slide 4 - Tekstslide

                                                               3

Ik            woon        in een klein huis.

Ik            woon           drie  jaar        in een klein huis.

1 = mens, dier, ding
2 = werkwoord
3 = extra informatie
Elke zin heeft 1 - 2 - 3 (3)

Slide 5 - Tekstslide

deel 1 van de zin is altijd een........?
er zijn drie mogelijkheden

Slide 6 - Open vraag

1=
een mens
een dier
een ding

Slide 7 - Tekstslide

de 2 in de zin is altijd een.........?

Slide 8 - Open vraag

2=
een werkwoord

Slide 9 - Tekstslide

en 3 = 
de REST van de zin

Slide 10 - Tekstslide

Noem een mens, dier of ding. Of twee

Slide 11 - Woordweb

noem een werkwoord

Slide 12 - Woordweb

de mannen lopen elke dag door de straat

A
elke dag door de straat =1
B
elke dag door de straat=3
C
elke dag door de straat =2

Slide 13 - Quizvraag

Maak een korte zin met 1 en 2

Slide 14 - Woordweb

De mannen lopen elke dag door de straat.
A
lopen = 1
B
lopen = 3
C
lopen = 2

Slide 15 - Quizvraag

De mannen lopen elke dag door de straat.
A
De mannen = 1
B
De mannen = 3
C
De mannen = 2

Slide 16 - Quizvraag

Hij zit bij het raam.
Schrijf de 1, 2 en 3 op.
hij = 1
zit = 2
bij het raam = 3
De volgende vragen doe je zo:

Slide 17 - Tekstslide

De kat zit op de bank.
Schrijf de 1, 2 en 3 op

Slide 18 - Open vraag

De dokter woont in Almere. Schrijf 1,2, en 3 op.

Slide 19 - Open vraag

soms heb je 2x een 3:
1= De kat
2= zit
3=de hele dag (tijd)
3= op de bank (plaats)
(altijd eerst tijd en dan plaats)

Slide 20 - Tekstslide

1) Wij/ wonen /in Amsterdam.
2)Wij/ wonen /twee jaar/ in Amsterdam.
3)Mijn kinderen/ spelen/ op de straat.
4) Mijn kinderen /spelen /de hele dag/ op de straat.
5) De koffie /staat /op de tafel.
6) De koffie /staat/ nu /op de tafel.
7) De hond/ eet /vlees.
8) De hond/ eet/ iedere dag /vlees.
9) De les /is/ op dinsdag.
10) De les/ is/ op dinsdag/ in Rotterdam

Slide 21 - Tekstslide

in het bos
de man
staat
loopt
morgen
het hert
ligt
vandaag
komt
hij
het ding
Jan

Slide 22 - Sleepvraag

De familie         slaapt    aan de muur.
De grote man   ligt         op tafel.
De klok               eet        in de kamer
De peuter          staat       taart.
De vrouw           kijkt        televisie.
Het meisje         hangt     rode wijn.
De jonge man  drinkt     op de grond.
De koffie            is             op de laptop.
De dikke man  werkt      in de stoel.
1..........................       2...........      3.........................                    

Slide 23 - Tekstslide

Weet je nu
Wat de 1 is, de 2 is, de 3 is?
Hoe je zo een zin kunt maken?
Dat er soms twee keer een 3 is in de zin?
Dat je dan eerst de tijd gebruikt en dan de plaats?

Slide 24 - Tekstslide

In deze les leer/herhaal je:
hoe je een ' gewone , korte zin maakt.

Slide 25 - Tekstslide

en hoe je de 1-2-3-manier kunt gebruiken

Slide 26 - Tekstslide