12 jan Meeste of meesten


Alle of allen?
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les


Alle of allen?

Slide 1 - Tekstslide


alle-allen

Met of zonder -n?


Slide 2 - Tekstslide

Onderdeel 5: alle of allen, beide of beiden

1. De leerlingen van de brugklas zijn ....... bevorderd.
A
alle
B
allen

Slide 3 - Quizvraag

Kies de juiste vorm van de onderstreepte telwoorden (met of zonder -n):

De op de grond gevallen chocoladekoekjes waren [alle/allen] stuk.
A
alle
B
allen

Slide 4 - Quizvraag

Wat is volgens jou juist: allen hadden een zwemdiploma of alle hadden een zwemdiploma?

Slide 5 - Open vraag

alle of allen/ beide of beiden
Alle of allen; beide of beiden?
Woorden als alle, beide, en sommige kun je met en zonder -n schrijven:

Sommige docenten verzinnen echt grappige dingen.
Enkelen doen nooit iets leuks.
De paarden stonden beide in de wei.
De leerlingen zijn allen geslaagd.
Meestal hoor je dit niet, dus je moet de regels kennen. Bij Meer weten kun je deze regels vinden.

Slide 6 - Tekstslide

Kies uit A of B:
De timmermannen wilden wel aan de slag, maar (...) hadden hun gereedschap vergeten.
A
allen
B
alle

Slide 7 - Quizvraag

5.3 Wanneer -e of -en? (alle / allen) (beide/ beiden)
Algemene regel:
- Bij dieren en dingen –e
Alle, beide, vele, weinige 

Beide honden hebben gebeten.  



Slide 8 - Tekstslide

alle/allen  beide/beiden etc.
Vraag 1: zijn het mensen of dieren/zaken? 
Vraag 2 (bij mensen): bijvoeglijk of zelfstandig?


Slide 9 - Tekstslide

Alle of allen, beide of beiden?
Woorden als alle(n), beide(n), enkele(n), weinige(n) en vele(n) schrijf je soms zonder -n en soms met -n.

Voorbeeld:
  1. Alle fietsen die voor school stonden, zijn verwijderd.
    --> Alle zijn ze verwijderd.
  2. Alle kinderen die voor school stonden, hebben gymles.
    --> Allen hebben gymles.

Slide 10 - Tekstslide

Alle(n), beide(n), enkele(n)
Bij de keuze tussen alle en allen zijn twee dingen van belang:

1. Verwijst het woord naar personen of naar zaken?
2. Is het woord zelfstandig gebruikt of niet?

Slide 11 - Tekstslide

Kies uit A of B:
De timmermannen wilden wel aan de slag, maar (...) hadden hun gereedschap vergeten.
A
allen
B
alle

Slide 12 - Quizvraag

Onderdeel 5: alle of allen, beide of beiden

1. De leerlingen van de brugklas zijn ....... bevorderd.
A
alle
B
allen

Slide 13 - Quizvraag

Kies de juiste vorm van de onderstreepte telwoorden (met of zonder -n):

De op de grond gevallen chocoladekoekjes waren [alle/allen] stuk.
A
alle
B
allen

Slide 14 - Quizvraag

Huiswerk voor 
Spelling blok 4
Meeste of meesten? blz. 197 leren
Maken opdr. 4 t/m 6

Slide 15 - Tekstslide