T02 - 2.2.3 L'impératif présent

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

Bonjour!

Vandaag leer je over 

de gebiedende wijs

(bevelvorm)!

Les objectifs

Dans ce trajet :

Tu peux / Tu sais ... :

1. comprendre l'impératif présent.

2. former correctement l'impératif présent.

L'emploi de l'impératif présent

Het gebruik van de impératif présent 

Pour donner ...

- un ordre (een bevel)

- un conseil (een voorstel/advies)

- un souhait (een wens)

La formation de l'impératif présent

De vorming van de impératif présent

Tegen één persoon waar je jij  tegen mag zeggen, dus een persoon die je goed kent.

= 'je'-vorm van het werkwoord min je

je parle -> parle!

je tourne -> tourne!

De vorming van de impératif présent

Tegen jezelf en anderen op hetzelfde moment: dit is geen bevel, maar eerder een voorstel (dit vertaal je met laten we...)

= nous-vorm van het werkwoord min nous

nous parlons  -> parlons!

nous tournons -> tournons!

De vorming van de impératif présent

Tegen 1 persoon waar je u tegen zegt (beleefdheidsvorm) OF

Tegen meerdere personen.

vous-vorm van het werkwoord min vous

vous parlez  -> parlez!

vous tournez -> tournez!

Les verbes pronominaux et la négation

Het gebruik van de impératif présent met wederkerende werkwoorden en de ontkenning

Les verbes pronominaux (de wederkerende werkwoorden)

La négation (de ontkenning)

Attention: la négation pour les verbes pronominaux (de ontkenning voor de wederkerende werkwoorden)

Les exceptions (uitzonderingen)

Leraar tegen klas:
(parler) .... moins fort s’il vous plaît!

1. parle
2. parlez
3. parlons
4. parlent

Jij tegen je beste vriend(in):
(regarder) .... !

1. regarde
2. regardez
3. regardent
4. regardes

Je broer doet je een voorstel
(aller) .... au cinéma!

1. va
2. alle
3. allez
4. allons

Laten we blijven

Ga (tegen een je')

Au travail

Maak de werkbundel in de bijlage van de planner.