Woordenschat: voorvoegsels

DOEL

VOORVOEGSELS

- je kent de betekenis van veelvoorkomende voorvoegsels


- woordraadstrategie voorvoegsels gebruiken om de betekenis van een onbekend woord te vinden



1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 25 min

Onderdelen in deze les

DOEL

VOORVOEGSELS

- je kent de betekenis van veelvoorkomende voorvoegsels


- woordraadstrategie voorvoegsels gebruiken om de betekenis van een onbekend woord te vinden



Slide 1 - Tekstslide

Lees de tekst

Slide 2 - Tekstslide

In de laatste alinea staat een synoniem voor doneren.
Welk woord is dat?
_______

Slide 3 - Open vraag

Noteer de betekenis van veilen.
______

Slide 4 - Open vraag

Wat is de betekenis van project?
A
iets waarin je goed in bent
B
iets waarvan je een voorstander bent
C
iets wat blindheid veroorzaakt
D
iets wat je maakt of doet

Slide 5 - Quizvraag

Wat betekent tijdig?
_____

Slide 6 - Open vraag

Welk synoniem voor 'niet betaalbaar' staat in de tekst?

Slide 7 - Open vraag

Wat is het tegenovergestelde van BN'ers?

Slide 8 - Open vraag

Woorden met voorvoegsel

Sommige woorden bestaan uit een kernwoord en een voorvoegsel.

Het voorvoegsel is meestal geen echt woord, maar geeft het kernwoord een andere betekenis.


Bijvoorbeeld:

gebruiken - hergebruiken

Een (kern)woord met een voorvoegsel noemen we een afleiding.

Slide 9 - Tekstslide

Veelvoorkomende voorvoegsels
Voorbeeld

a-: niet

anti-: tegen

non-: niet

mis-: verkeerd, fout

wan-: slecht, verkeerd

her-: weer, opnieuw

ex-: niet meer

mini-: heel klein

inter-: tussen 2 of meer gebieden

asociaal

antipthie

non-actief

misdragen

wantoestand

herinrichten

ex-man

minibus

interland

Slide 10 - Tekstslide

Wat betekent
onmisbare ?
______________
A
niet te missen
B
gemiste

Slide 11 - Quizvraag

Wat betekent
interregionaal ?
___________________
A
in de regio's
B
tussen regio's
C
tegen de regio's
D
voor de regio's

Slide 12 - Quizvraag

Wat betekent
wantoestanden ?
_____________________
A
slechte toestanden
B
andere toestanden
C
toestanden die je wilt
D
betere toestanden

Slide 13 - Quizvraag

Wat betekent
non-actief ?
_____________
A
weer actief
B
niet actief

Slide 14 - Quizvraag

Wat betekent
ex-voorzitter?
________________
A
iemand die vroeger voorzitter was
B
een verkeerde voorzitter
C
een voorzitter erbij (extra)
D
een nieuwe voorzitter

Slide 15 - Quizvraag

Wat betekent
herkauwers ?
________________
A
een dier dat zijn eten opnieuw kauwt
B
een dier dat zijn eten meteen goed kauwt

Slide 16 - Quizvraag

Wat betekent
mishandeling ?
__________________
A
verkeerde handeling
B
gemiste handeling

Slide 17 - Quizvraag

Wat betekent het onderstreepte woord?
De ex-man van onze buurvrouw is naar Canada verhuist.

_______

Slide 18 - Open vraag

Wat betekent het onderstreepte woord?
Je kunt dat boek onmogelijk in één dag uitlezen.

__________

Slide 19 - Open vraag

Wat betekent het onderstreepte woord?
Tijdens de les Duits heeft Aron zich vreselijk misdragen.

__________

Slide 20 - Open vraag

Wat betekent het onderstreepte woord?
De politie stuurt wanbetalers een sms'je met een laatste waarschuwing.

___________

Slide 21 - Open vraag

Wat betekent het onderstreepte woord?
Nadat mijn moeder mijn kamer had opgeruimd, moest ik hem helemaal herinrichten.

___________

Slide 22 - Open vraag

Wat betekent het onderstreepte woord?
Drie keer per dag rijdt er een minibus van Zevenbergen naar Etten-Leur.
________

Slide 23 - Open vraag

Wat betekent het onderstreepte woord?
Wanneer speelt Nederland die interlandwedstrijd?
__________________

Slide 24 - Open vraag

Wat betekent het onderstreepte woord?
Weet jij waar die anti-muggenspray staat?
_________________

Slide 25 - Open vraag

Wat betekent het onderstreepte woord?
Omdat de politiechef iets verkeerd had gezegd, is hij op non-actief gesteld.
_________

Slide 26 - Open vraag

Wat betekent het onderstreepte woord?
Het is een wanorde in de winkel van mijn oom.
________

Slide 27 - Open vraag


niet te betalen
A
wanbetalen
B
onbetaalbaar
C
nonbetalen
D
anti-betalen

Slide 28 - Quizvraag


niet gelijk van vorm
A
non-symmetrisch
B
hersymmetrisch
C
asymmetrisch
D
anti-symmetrisch

Slide 29 - Quizvraag


opnieuw gebruiken
A
hergebruiken
B
misgebruiken
C
wangebruiken
D
ex-gebruiken

Slide 30 - Quizvraag


niet ervaren
A
ex- ervaren
B
non-ervaren
C
interervaren
D
onervaren

Slide 31 - Quizvraag


slechte prestatie
A
tegenprestatie
B
pro-prestatie
C
pre-prestatie
D
wanprestatie

Slide 32 - Quizvraag


shampoo tegen roos
A
nonroosshampoo
B
exroosshampoo
C
antiroosshampoo
D
wanroosshampoo

Slide 33 - Quizvraag


kleine reep
A
ex-reep
B
antireep
C
minireep
D
herreep

Slide 34 - Quizvraag


foute slag
A
misslag
B
conslag
C
comslag
D
herslag

Slide 35 - Quizvraag


een trein die tussen twee steden rijdt
A
intercity
B
stoptrein
C
sneltrein
D
locomotief

Slide 36 - Quizvraag


afdeling van een supermarkt met andere artikelen dan eten en drinken
A
foodafdeling
B
non-foodafdeling
C
antifoodafdeling
D
tussenfoodafdeling

Slide 37 - Quizvraag


iemand die vroeger bij een band drumde
A
interdrummer
B
non-drummer
C
oude drummer
D
ex-drummer

Slide 38 - Quizvraag


opnieuw verdelen
A
interverdelen
B
herverdelen
C
weerverdelen
D
wanverdelen

Slide 39 - Quizvraag


een slechte daad
A
non-daad
B
condaad
C
herdaad
D
wandaad

Slide 40 - Quizvraag


een aankoop waarover de koper achteraf niet tevreden is
A
miskoop
B
wankoop
C
herkoop
D
interkoop

Slide 41 - Quizvraag

GELEERD?

VOORVOEGSELS

- je kent de betekenis van veelvoorkomende voorvoegsels


- woordraadstrategie voorvoegsels gebruiken om de betekenis van een onbekend woord te vinden



Slide 42 - Tekstslide

Wat wist je al?

Slide 43 - Open vraag

Is er iets wat je nog niet zo goed snapt?
Zo ja, schrijf dit op.

Slide 44 - Open vraag