Oefenen H2 lezen

NEDERLANDS
Lezen en woordenschat hoofdstuk 2
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

NEDERLANDS
Lezen en woordenschat hoofdstuk 2

Slide 1 - Tekstslide

DOEL

VOORVOEGSELS

- je kent de betekenis van veelvoorkomende voorvoegsels


- woordraadstrategie voorvoegsels gebruiken om de betekenis van een onbekend woord te vinden



Slide 2 - Tekstslide

Oefenen lezen hoofdstuk 2

Slide 3 - Tekstslide

Lezen
Nakijken opdracht 3, blz. 49 en 50

Slide 4 - Tekstslide

De belangrijkste informatie in een tekst noemen we ......
A
onderwerp
B
bijzaken
C
hoofdzaken
D
deelonderwerp

Slide 5 - Quizvraag

In de ...... staat de hoofdzaak van elke alinea.
A
hoofdgedachte
B
kernzin
C
tekstdoelen
D
tekstsoorten

Slide 6 - Quizvraag

Minder belangrijke dingen noem je....
A
bijzaken
B
bijgedachtes
C
kernzinnen
D
citaten

Slide 7 - Quizvraag

Lees de tekst (blz. 63)

Slide 8 - Tekstslide

In de laatste alinea staat een synoniem voor doneren. Welk woord is dat?

Slide 9 - Open vraag

Noteer de betekenis van veilen.

Slide 10 - Open vraag

Wat is de betekenis van project?
A
iets waarin je goed in bent
B
iets waarvan je een voorstander bent
C
iets wat blindheid veroorzaakt
D
iets wat je maakt of doet

Slide 11 - Quizvraag

Wat betekent tijdig?

Slide 12 - Open vraag

Welk synoniem voor 'niet betaalbaar' staat in de tekst?

Slide 13 - Open vraag

Wat is het tegenovergestelde van BN'ers?

Slide 14 - Open vraag

Woorden met voorvoegsel

Sommige woorden bestaan uit een woord en een voorvoegsel.

Het voorvoegsel is meestal geen echt woord, maar geeft het kernwoord een andere betekenis.


Bijvoorbeeld:

gebruiken - hergebruiken

Een (kern)woord met een voorvoegsel noemen we een afleiding.

Slide 15 - Tekstslide

Veelvoorkomende voorvoegsels
Voorbeeld

a-: niet

anti-: tegen

non-: niet

mis-: verkeerd, fout

wan-: slecht, verkeerd

her-: weer, opnieuw

ex-: niet meer

mini-: heel klein

inter-: tussen 2 of meer gebieden

asociaal

antipthie

non-actief

misdragen

wantoestand

herinrichten

ex-man

minibus

interland

Slide 16 - Tekstslide

Wat betekent
onmisbare
A
niet te missen
B
gemiste

Slide 17 - Quizvraag

Wat betekent
interregionaal
A
in de regio's
B
tussen regio's

Slide 18 - Quizvraag

Wat betekent
wantoestanden
A
slechte toestanden
B
andere toestanden

Slide 19 - Quizvraag

Wat betekent
non-actief
A
weer actief
B
niet actief

Slide 20 - Quizvraag

Wat betekent
wantoestanden
A
slechte toestanden
B
andere toestanden

Slide 21 - Quizvraag

Wat betekent
ex-voorzitter
A
iemand die vroeger voorzitter was
B
verkeerde voorzitter

Slide 22 - Quizvraag

Wat betekent
herkauwers
A
een dier dat zijn eten opnieuw kauwt
B
een dier dat zijn eten meteen goed kauwt

Slide 23 - Quizvraag

Wat betekent
mini-ezels
A
jonge ezels
B
kleine ezels

Slide 24 - Quizvraag

Wat betekent
mishandeling
A
verkeerde handeling
B
gemiste handeling

Slide 25 - Quizvraag

Maken
- opdracht 4 op blz. 50/51
- opdracht 2 blz. 64

Slide 26 - Tekstslide

Wat betekent het onderstreepte woord?
De ex-man van onze buurvrouw is naar Canada verhuist.

_______

Slide 27 - Open vraag

Wat betekent het onderstreepte woord?
Je kunt dat boek onmogelijk in één dag uitlezen.

__________

Slide 28 - Open vraag

Wat betekent het onderstreepte woord?
Tijdens de les Duits heeft Aron zich vreselijk misdragen.

__________

Slide 29 - Open vraag

Wat betekent het onderstreepte woord?
De politie stuurt wanbetalers een sms'je met een laatste waarschuwing.

___________

Slide 30 - Open vraag

Wat betekent het onderstreepte woord?
Nadat mijn moeder mijn kamer had opgeruimd, moest ik hem helemaal herinrichten.

___________

Slide 31 - Open vraag

Wat betekent het onderstreepte woord?
Drie keer per dag rijdt er een minibus van Zevenbergen naar Etten-Leur.
________

Slide 32 - Open vraag

Wat betekent het onderstreepte woord?
Wanneer speelt Nederland die interlandwedstrijd?
_________________

Slide 33 - Open vraag

Wat betekent het onderstreepte woord?
Weet jij waar die anti-muggenspray staat?
_________________

Slide 34 - Open vraag

Wat betekent het onderstreepte woord?
Omdat de politiechef iets verkeerd had gezegd, is hij op non-actief gesteld.
_________

Slide 35 - Open vraag

Wat betekent het onderstreepte woord?
Het is een wanorde in de winkel van mijn oom.
________

Slide 36 - Open vraag


niet te betalen
A
wanbetalen
B
onbetaalbaar
C
nonbetalen
D
anti-betalen

Slide 37 - Quizvraag


niet gelijk van vorm
A
non-symmetrisch
B
hersymmetrisch
C
asymmetrisch
D
anti-symmetrisch

Slide 38 - Quizvraag


opnieuw gebruiken
A
hergebruiken
B
misgebruiken
C
wangebruiken
D
ex-gebruiken

Slide 39 - Quizvraag


niet ervaren
A
ex- ervaren
B
non-ervaren
C
interervaren
D
onervaren

Slide 40 - Quizvraag


slechte prestatie
A
tegenprestatie
B
pro-prestatie
C
pre-prestatie
D
wanprestatie

Slide 41 - Quizvraag


shampoo tegen roos
A
nonroosshampoo
B
exroosshampoo
C
antiroosshampoo
D
wanroosshampoo

Slide 42 - Quizvraag


kleine reep
A
ex-reep
B
antireep
C
minireep
D
herreep

Slide 43 - Quizvraag


foute slag
A
misslag
B
conslag
C
comslag
D
herslag

Slide 44 - Quizvraag


een trein die tussen twee steden rijdt
A
intercity
B
stoptrein
C
sneltrein
D
locomotief

Slide 45 - Quizvraag


afdeling van een supermarkt met ander artikelen dan eten en drinken
A
foodafdeling
B
non-foodafdeling
C
antifoodafdeling
D
tussenfoodafdeling

Slide 46 - Quizvraag


iemand die vroeger bij een band drumde
A
interdrummer
B
non-drummer
C
oude drummer
D
ex-drummer

Slide 47 - Quizvraag


opnieuw verdelen
A
interverdelen
B
herverdelen
C
weerverdelen
D
wanverdelen

Slide 48 - Quizvraag


een slechte daad
A
non-daad
B
condaad
C
herdaad
D
wandaad

Slide 49 - Quizvraag


een aankoop waarover de achteraf niet tevreden was
A
miskoop
B
wankoop
C
herkoop
D
interkoop

Slide 50 - Quizvraag

GELEERD?

VOORVOEGSELS

- je kent de betekenis van veelvoorkomende voorvoegsels


- woordraadstrategie voorvoegsels gebruiken om de betekenis van een onbekend woord te vinden



Slide 51 - Tekstslide

Wat wist je al?

Slide 52 - Open vraag

Is er iets wat je nog niet zo goed snapt?
Zo ja, schrijf dit op.

Slide 53 - Open vraag