Les 2: Naamgeving van stoffen, ionaire stoffen & De bouw van edelstenen.

De edelsmid
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

De edelsmid

Slide 1 - Tekstslide

Deze les
  • 3.5 Naamgeving van stoffen
  • 3.6 Ionaire stoffen
  • 3.7 De bouw van edelstenen

  • maken opdrachten bij 3.5 t/m 3.7
De edelsmid

Slide 2 - Tekstslide

3.5 Naamgeving van stoffen
Elementen en atomaire stoffen
Regel 1: de elementen en atomaire stoffen hebben ieder hun eigen naam, zoals die gegeven is in het periodiek systeem der elementen.
  • C is koolstof, dus C (s) is ook de stof koolstof. 
  • Fe is ijzer, dus Fe (s) is ook de stof ijzer.
  • N is stikstof en N2 (g) heet de stof stikstof. 



Slide 3 - Tekstslide

3.5 Naamgeving van stoffen
Ionaire stoffen (zouten / edelstenen)
Regel 2: bij een verbinding van een metaal met een niet-metaal, maakt het aantal atomen van een atoomsoort niet uit. Plak gewoon de naam van het metaal en het niet-metaal aan elkaar. 
  • Het niet-metaal krijgt “-ide” aan het einde.
 



Slide 4 - Tekstslide

3.5 Naamgeving van stoffen
Ionaire stoffen (zouten / edelstenen)
Regel 2: bij een verbinding van een metaal met een niet-metaal, maakt het aantal atomen van een atoomsoort niet uit. Plak gewoon de naam van het metaal en het niet-metaal aan elkaar. 
  • Het niet-metaal krijgt “-ide” aan het einde.
 



Slide 5 - Tekstslide

3.5 Naamgeving van stoffen
Moleculaire stoffen (verbinding)
Regel 3: bij een verbinding van twee niet-metalen, dan maakt het aantal atomen wel uit.  CO is koolstof-mono-oxide, CO2 is koolstof-di-oxide. (En Co is kobalt, dus hoofdletters maken ook nog eens uit!). Als ‘mono’ aan het begin van de naam staat, wordt dat vaak weggelaten.


Slide 6 - Tekstslide

3.5 Naamgeving van stoffen
Moleculaire stoffen (verbinding)
Regel 3: bij een verbinding van twee niet-metalen, dan maakt het aantal atomen wel uit.  
  • CO is koolstof-mono-oxide, 
  • CO2 is koolstof-di-oxide. (En Co is kobalt, dus hoofdletters maken ook nog eens uit!). 
  • Als ‘mono’ aan het begin van de naam staat, wordt dat vaak weggelaten.


Slide 7 - Tekstslide

3.5 Naamgeving van stoffen
Moleculaire stoffen (verbinding)
Regel 3: bij een verbinding van twee niet-metalen, dan maakt het aantal atomen wel uit.  
We gaan een paar andere formules 
oefenen.
  • PCl5 is ........................................................



Slide 8 - Tekstslide

3.5 Naamgeving van stoffen
Moleculaire stoffen (verbinding)
Regel 3: bij een verbinding van twee niet-metalen, dan maakt het aantal atomen wel uit.  
We gaan een paar andere formules 
oefenen.
  • PCl5 is fosforpentachloride
  • N2O4 is ....................................................



Slide 9 - Tekstslide

3.5 Naamgeving van stoffen
Moleculaire stoffen (verbinding)
Regel 3: bij een verbinding van twee niet-metalen, dan maakt het aantal atomen wel uit.  
We gaan een paar andere formules 
oefenen.
  • PCl5 is fosforpentachloride
  • N2O4 is distikstoftetraoxide



Slide 10 - Tekstslide

3.5 Naamgeving van stoffen
Moleculaire stoffen (verbinding)
Regel 4: Grotere moleculen krijgen een eigen naam.
Er zijn een paar uizonderingen, namelijk
  • H2O is water, NH3 is ammoniak en O2 is zuurstof.




Slide 11 - Tekstslide

3.5 Naamgeving van stoffen
Moleculaire stoffen (verbinding)
Regel 4: Grotere moleculen krijgen een eigen naam.
Er zijn een paar uizonderingen, namelijk
  • H2O is water, NH3 is ammoniak en O2 is zuurstof.
  • C6H12O6 is glucose
  • C12H22O11 is sacharose
  • H2SO4 is zwavelzuur
  • HNO3 is salpeterzuur
  • en nog veel meer



Slide 12 - Tekstslide

3.6 Ionaire stoffen
Ionaire stoffen (zouten / edelstenen)
Ioniare stoffen bestaan uit een metaal deel en een niet-metaal deel.
  • Het metaal deel heeft een positieve lading, we noemen dit een positief ion (een ion is een geladen deeltje).
  • Het niet-metaal deel heeft een negatieve lading, we noemen dit een negatief ion.




Slide 13 - Tekstslide

3.6 Ionaire stoffen
Ionaire stoffen (zouten / edelstenen)
Ioniare stoffen (in de volksmond zouten) bestaan uit een metaal deel en een niet-metaal deel.
  • Een zout zelf is ongeladen.
  • Het zout natriumchloride bestaat uit het positieve metaal ion Na+ en het negatieve niet-metaal ion Cl-.
  • Het zout magnesiumoxide bestaat uit een positief metaal ion Mg2+ en een negatief niet-metaal ion O2-.
  • natriumchloride: NaCl en magnesiumoxide: MgO




Slide 14 - Tekstslide

3.6 Ionaire stoffen
Ionaire stoffen (zouten / edelstenen)
Hoe ontstaat nu een positief of een negatief ion?
  • Atomen zijn opgebouwd uit positieve deeltjes protonen genoemd en megatieve deeltjes elektronen genoemd.
  • Een atoom heeft net zo veel protonen als elektronen.
  • Een metaal atoom staat elektronen af, wordt positief.
  • Een niet-metaal atoom neemt elektronen op, wordt negatief.




Slide 15 - Tekstslide

3.6 Ionaire stoffen
Ionaire stoffen (zouten / edelstenen)
Hoe ontstaat nu een positief of een negatief ion?
  • Een geladen atoom noemen we een ion.




Slide 16 - Tekstslide

3.6 Ionaire stoffen
Ionaire stoffen (zouten / edelstenen)
Hoe ontstaat nu een positief of een negatief ion?
  • Een geladen atoom noemen we een ion.




Natrium staat 1 elektron af, dus 1+

Slide 17 - Tekstslide

3.6 Ionaire stoffen
Ionaire stoffen (zouten / edelstenen)
Hoe ontstaat nu een positief of een negatief ion?
  • Een geladen atoom noemen we een ion.




Natrium staat 1 elektron af, dus 1+
Chloor neemt 1 elektron op, dus 1-

Slide 18 - Tekstslide

3.6 Ionaire stoffen
Ionaire stoffen (zouten / edelstenen)
Hoe ontstaat nu een positief of een negatief ion?
  • Een ijzer atoom bevat 26 protonen en 26 elektronen.
  • Een ijzer ion is 2+
  • Hoeveel elektronen heeft hij afgestaan? 




Slide 19 - Tekstslide

3.6 Ionaire stoffen
Ionaire stoffen (zouten / edelstenen)
Hoe ontstaat nu een positief of een negatief ion?
  • Een ijzer atoom bevat 26 protonen en 26 elektronen.
  • Een ijzer ion is 2+
  • Hoeveel elektronen heeft hij afgestaan? 2 elektronen




Slide 20 - Tekstslide

3.6 Ionaire stoffen
Ionaire stoffen (zouten / edelstenen)
Hoe ontstaat nu een positief of een negatief ion?
  • Een ijzer atoom bevat 26 protonen en 26 elektronen.
  • Een ijzer ion is 2+
  • Hoeveel elektronen heeft hij afgestaan? 2 elektronen
  • Een aluminium atoom bevat 13 protonen en 13 elektronen.
  • Een aluminium ion is 3+
  • Hoeveel elektronen heeft hij afgestaan?




Slide 21 - Tekstslide

3.6 Ionaire stoffen
Ionaire stoffen (zouten / edelstenen)
Hoe ontstaat nu een positief of een negatief ion?
  • Een ijzer atoom bevat 26 protonen en 26 elektronen.
  • Een ijzer ion is 2+
  • Hoeveel elektronen heeft hij afgestaan? 2 elektronen
  • Een aluminium atoom bevat 13 protonen en 13 elektronen.
  • Een aluminium ion is 3+
  • Hoeveel elektronen heeft hij afgestaan? 3 elektronen




Slide 22 - Tekstslide

3.7 Bouw van edelstenen
Veel edelstenen hebben allerlei spannende namen. Ze zijn vernoemd naar de plaats waar ze gevonden zijn of de associatie die ze oproepen. 
  • Silicumoxide komt voor als wit kristal (kwarts) of als een rode edelsteen (Carneool).

Slide 23 - Tekstslide

3.7 Bouw van edelstenen
Rhodochrosiet is een rode edelsteen. Uit deze edelsteen kan het metaal mangaan gewonnen worden. De edelsteen ontstaat in ondergrondse gangen gevuld met warm water waar ook lood, koper en zilver worden gevonden.

Slide 24 - Tekstslide

Aan de slag
  • maken opdrachten bij 3.5 t/m 3.7
  • Leren naamgeving elementen, atomaire, moleculaire en ionaire stoffen en stoffen met hun eigen naam.
De edelsmid

Slide 25 - Tekstslide