H7 t.m H11 herhalen

H7 herhalen
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 22 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

H7 herhalen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

planning
Check-in
Herhaal H7 t/m H11
     Theorie 
     Vraag zelfstandig maken
     Na bespreken
Les afsluiten (5 min)

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

hst 7: Stoffen en deeltjes

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

elementen ingedeeld op basis van atoommassa en eigenschappen
  • horizontaal= periode (= aantal elektronenringen/wolken)
  • vertikaal = groep (zelfde kenmerken) groep 1 alkalimetalen = erg reactief, groep 17 = halogenen/zoutvormers,groep 18 = edelgassen
  • van de stoffen in par 2 moet je de eigenschappen kennen
7.1 periodieksysteem der elementen (Mendeljev) 
  • metaal en niet-metaal
  • BrINClHOF
  • indeling elementen op atoommassa en eigenschappen
  • verticaal = groep (kenmerken)
  • horizontaal = periode
  • groep 17 halogenen
  • groep 18 edelgassen
  • Binas
Binas tabel 34

Slide 4 - Tekstslide

7.1.1 Je kunt met behulp van Binas de elementen onderverdelen in metalen en niet-metalen.
7.1.2 Je kunt de molecuulformules met toestandsaanduidingen geven vanmde zeven elementen die als twee-atomig molecuul voorkomen.
7.1.3 Je kunt in Binas opzoeken in welke periode en groep een element staat in het periodiek systeem.
7.1.4 Je kunt beschrijven in welke groep in het periodiek systeem de edelgassen en de halogenen staan en welke eigenschappen ze hebben

7.2 Atoommodel
  • kern: bepaalt massa en bestaat uit
    - protonen (+) lading (=atoomnummer)
    - neutronen (geen lading), nodig om
     protonen bij elkaar te houden
  • elektronen(-) lading; in wolk om kern heen 
  • gelijk geladen deeltjes stoten elkaar af -->
  • normaal atoom heeft evenveel + als - lading
  • massa 1 proton /neutron= meet je in u
  • u=atomaire massa-eenheid,
  • 1 u= 1,7x 10-27kg

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Deeltje
Plaats
Lading
Massa
Proton
(= atoomnr)
kern
+
1,0 u
Neutron
kern
geen
1,0 u
Elektron 
elektonenwolk/ schillen
-
+- geen
Overzicht van deeltjes op atoomniveau
Ion: atoom dat valentie-elektronen heeft afgestaan is een positief-ion (+) als het atoom valentie-elektronen opneemt is het een negatief- ion (-)  

Isotoop: afwijkend aantal neutronen (dus massa) van normaal atoom

Slide 6 - Tekstslide

valentie electronen = elektronen in buistensteschil
7.3: herhaling: 
  • ander woord atoomsoort=element
  • elk element heeft een afkorting hoofdletter +evt kleine letter
  • stoffen die uit meerdere soorten atomen staan noem je verbinding
  • verbindingen kun je ontleden
  • brenda regel: een ezelsbruggetje om de namen van alle  twee-atomige nietontleedbare stoffen overnemen in schrift

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

  • Dat is binding tussen twee niet-metaalatomen.
  • Er wordt een gemeenschappelijk elektronenpaar gevormd.
  • Het aantal atoombindingen dat een atoom kan aangaan met een ander atoom noemen we de covalentie van een atoom.
  • B.v. voor koolstof is dit 4, waterstof 1, zuurstof 2 en stikstof 3
  • In plaatjes ziet dat er zo uit:
Moleculaire stoffen hebben een covalente binding

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

- moleculaire stoffen bestaan uit niet-metalen
- geleiden nooit elektriciteit
- atoombinding/covalente binding

- metalen (altijd in "eentje" als zuivere stof) geleiden elektriciteit
- metaalbinding

- zouten (bestaat uit metaal + niet-metaal)
- geleiden elektriciteit als ze gesmolten of opgelost zijn
- ionbinding

Indeling stoffen op elektrische geleidbaarheid en binding

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ionen  
atoom met te weinig elektronen = positief ion
atoom met te veel elektronen     = negatief ion
Het positieve ion is meestal een metaalion, het  negatieve een niet-metaal. Vorming van positief ion (Na+) natriumatoom verliest een valentie-elektron.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

een plaatje van natriumoxide Na2
Het zout natriumoxide Na2O  
  • Het zuurstofatoom trekt harder aan de buitenste  elektronen  van de natriumatomen --> er is "elektronen overdracht"
  • Alle atomen "denken" nu dat ze op een edelgas (groep 18) lijken
De natriumatomen "geven elk 1 elektron af "aan het zuurstofatoom

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

ionbinding in zouten en covalentebinding in moleculaire stoffen
er is elektronenoverdracht
er worden elektronen gedeeld 

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dus er bestaan 3 type bindingen
elektronen bewegen "vrij"     elektronen overdracht           elektronen gedeeld
Metaalbinding             Ionbinding          Covalente binding/atoombinding    (metalen)                       (zouten)                     (moleculaire stoffen)

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

  • ontleedbare stoffen: ionaire verbindingen/zouten
  • een atoom kan door chemische reacties 1 of meer elektronen verliezen of opnemen (altijd uit de buitenste schil/ring), dan ontstaan er ionen.
  • een positief ion heeft in totaal een + lading en dus elektronen afgestaan.
  • een negatief ion heeft in totaal een - lading en dus elektronen opgenomen.
  • in een ionaire verbinding is de totale lading altijd nul. Dat komt omdat de negatieve ionen worden aangetrokken door de  positieve ionen en ze daardoor elektronen gaan delen. 
  • een ionaire verbinding is daardoor heel erg sterk. Deze stoffen hebben hoge smeltpunten.
  • de lading van de metaalionen geef je in de naam aan met een romeins cijfer. Bijv. IjzerIIoxide, het ijzer ion heeft lading Fe 2+, of IjzerIIIoxide dan heeft het ijzer ion  lading Fe 3+
  • zoek de tabel voor de zouten nu op in binas !
     
 
 Ionaire verbindingen/zouten (ontleedbare stoffen)

  • positief ion in totaal  + lading, dus elektronen afgestaan. 
  • negatief ion in totaal - lading, dus elektronen opgenomen.
  • in ionaire verbinding = totale lading altijd nul. Er is sprake van elektronenoverdracht. De verbinding is daardoor erg sterk -> stoffen hebben hoog smeltpunt.
  • de lading van sommige metaalionen geef je in de naam aan met een romeins cijfer. Bijv. IjzerIIoxide, het ijzer ion heeft lading Fe 2+, of IjzerIIIoxide dan heeft het ijzer ion lading Fe 3+
  • zoek de tabel voor oplosbaarheid van zouten nu op in binas !
     
  • onthoud! 
 

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uit je hoofd leren: tabel 1 + 2
Let op:  van alle negatieve enkelvoudige ionen eindigt de naam steeds op ....ide

Dus chloride, oxide, fluoride enz.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Overnemen:  4 stappenplan zouten 
(altijd toepassen bij opstellen verhoudingsformule van zout)!!!
  1. noteer de naam vh zout                                                         bv natriumoxide
  2. symbolen ionen tussen haakjes, 1e= positief             dus    (Na+)(O2-)
  3. totale lading nul maken met behulp van indexen                (Na+)2(O2-)  
  4. haakjes wegwerken (indien mogelijk) + toestand                  Na2O(s) 
    P.s.bij samengestelde ionen kun je vaak haakjes niet wegwerken !
    b.v.  ijzerIInitraat: Fe(NO3)2(s) bestaat uit  Fe2+  ionen want ijzerII en  NO3 ionen. Als je de haakjes weglaat heb je 1x Fe, 1xN en 32 O atomen

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

samengestelde ionen 
  • bestaan uit meerdere atoomsoorten 
  •  ontstaan vanuit een verbinding
  • lading samengestelde ion geeft aan hoeveel elektronen het totale ion te veel (- ion), of te weinig heeft(+ion)
  • het ammoniumion NH4+ , is het enige positieve niet-metaal ion.
  •  formule van zout= verhoudingsformule 

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Naamgeving moleculaire stoffen
  • de naam begint met hoeveel atomen van de eerste soort, gevolgd door het aantal atomen van de tweede soort enz. 
  • b.v. difosforpentaoxide (P2O5)
  • moleculaire stoffen bevatten nooit metaalatomen (ionaire binding/zout wel)!
  • veel stoffen hebben een triviale naam, zie binas tabel 42


Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

molecuulmassa berekenen:
  1. atomen zijn heel klein, de massa's van moleculen dus ook 
  2. daarom werken we met de atomaire massa eenheid 1 u= 1,7x 10-27 kg
  3. noteer de molecuulformule en bereken daarna de totale massa door alle afzonderlijke massa's bij elkaar op te tellen.
  4. Vergeet niet om achter het gevonden getal de eenheid u te zetten.
  5. bereken nu de molecuul massa van glucose

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitwerking molecuulmassa van Glucose
  1. Wat is de molecuulformule van Glucose?(C6H12O6
  2. Bekijk eerst de massa van elk atoom:  C = 12,01 u, H = 1,008 u en O =16,00 u
  3. Er is  6*C dus 6*12,01=72,06 u, en 12*H dus  12*1,008=12,096 u en  6*O dus 6*16,00=96,00 u. 
  4. De molecuulmassa is dus 72,06+12,096+96,00=180,15 u 
  5. Omgerekend is dat 180,15 u x 1,66x 10-27 kg = 299,05 x10-27 kg nog steeds heel klein, daarom is de Mol bedacht! Een vaste hoeveelheid

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

massapercentage
van een element in een verbinding berekenen
  • zoals bij elke berekening  van een percentage gebruik je de standaard formule:                                                                            %

  • In dit geval is het deel altijd het element waarvan je wilt weten hoeveel er in het geheel (= de verbinding) zit. 
  • Als je wilt mag je ook gebruik maken van een verhoudingstabel. Laat wel altijd zien wat je doet.
percentage=geheel(deel)100

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies