3H H3 Wed. en wedig vnw

H3 Grammatica woordsoorten
Wederkerend en wederkerige voornaamwoorden 
Herhaling persoonlijk en het bezittelijk voornaamwoord
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

H3 Grammatica woordsoorten
Wederkerend en wederkerige voornaamwoorden 
Herhaling persoonlijk en het bezittelijk voornaamwoord

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
* Ik kan wederkerige en (verplichte en toevallige) wederkerende voornaamwoorden herkennen.

Slide 2 - Tekstslide

Pers. vnw
- verwijst naar iemand of naar iets.
Het vervangt dus vaak een naam of namen
Het persoonlijk voornaamwoord is altijd een zinsdeel, zoals onderwerp of lijdend voorwerp.

bv Zij loopt naar huis.


Slide 3 - Tekstslide

Wederkerig voornaamwoord

Er bestaan maar een paar wederkerige voornaamwoorden: 
elkaar/elkander/mekaar

Slide 4 - Tekstslide

Wederkerend voornaamwoord
Wederkerend betekent dat iets terugkomt

We kennen in het Nederlands wederkerende werkwoorden. Die beginnen altijd met 'zich', bijvoorbeeld:
  • zich branden
  • zich verslapen
  • zich bezeren

Slide 5 - Tekstslide

Vervoegen
Als je wederkerende werkwoorden gaat vervoegen, dan komt er een deel van het werkwoord terug.
Voorbeeld:
  • Zich vergissen
  • Ik vergis me
  • Hij vergist zich
  • Wij vergissen ons

Slide 6 - Tekstslide

Wederkerend voornaamwoord

Slide 7 - Tekstslide

LET OP; soms niet wederkerend
Zich is altijd een wederkerend voornaamwoord, maar me, je en ons kunnen ook persoonlijk voornaamwoord zijn.

Daarnaast kunnen je en ons ook bezittelijk voornaamwoord zijn.


Slide 8 - Tekstslide

Wederkerend of niet?
Vervang het woord me, je of ons door hij, hem, zijn of zich. Als je het woord kunt vervangen 
• door hij of hem, dan is het een persoonlijk voornaamwoord;
• door zijn, dan is het een bezittelijk voornaamwoord
• door zich, dan is het een wederkerend voornaamwoord.


Slide 9 - Tekstslide

Persoonlijk of bezittelijk vnw.?
• Een persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw) duidt een persoon of ding aan: ik ben verliefd, ze zijn erg mooi, die vriendin van jou.
• Een bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw) geeft aan van wie iets is. Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort: mijn jas, onze fietsen, haar bekendste liedje.

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeeld 1; wederkerend of niet?
– Schaam je (1) je (2) altijd als je (3) broertje een domme opmerking maakt? 



Slide 11 - Tekstslide

– Schaam je (1) je (2) altijd als je (3) broertje een domme opmerking maakt?
Schaamt hij (1) zich (2) altijd als zijn (3) broertje een domme opmerking maakt?

‘Je (1)’ verandert in ‘hij’ en is dus persoonlijk voornaamwoord.
‘Je (2)’ verandert in ‘zich’ en is dus wederkerend voornaamwoord.
‘Je (3)’ verandert in ‘zijn’ en is dus bezittelijk voornaamwoord.

Slide 12 - Tekstslide

Voorbeeld 2; wederkerend of niet?
Bemoei je je altijd met je zusje als je ouders onderweg zijn?




Slide 13 - Tekstslide

Bemoeit hij zich altijd met zijn zusje als zijn ouders weg zijn?

Slide 14 - Tekstslide

Toevallig wederkerend werkwoord
Er zijn ook werkwoorden die wederkerend gebruikt kunnen worden, zoals verwonden. 

  • Ik verwondde me aan de groenteschaaf. (wederkerend)
  • Ik verwondde mijn broertje met de grasmaaier. (niet-wederkerend) 

Als ze niet altijd wederkerend zijn, noem je ze toevallig wederkerend.

Slide 15 - Tekstslide

Verplicht wederkerende werkwoorden
zich aanstellen
zich bemoeien
zich ergeren
zich gedragen
zich uit de voeten maken
zich ontfermen
zich schamen
zich uitsloven
Toevallig wederkerende werkwoorden
wegen
opmaken
vermaken
snijden
irriteren
beseffen

Slide 16 - Tekstslide

Jij brandt je aan die kaars.
'Je' is een:

A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord

Slide 17 - Quizvraag

Jij houdt je boek verkeerd vast.
'Je' is een:
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord

Slide 18 - Quizvraag

Hij houdt zich vast aan de boei.
'Zich' is een:
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord

Slide 19 - Quizvraag

Heb je je vanochtend wel gewassen?
De eerste 'je' is een:
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord

Slide 20 - Quizvraag

Heb je je vanochtend wel gewassen?
De tweede 'je' is een:
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord

Slide 21 - Quizvraag

Wie haalt jullie op?

Wat voor soort is het woord JULLIE?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 22 - Quizvraag

Die telefoon van JOU is zo lelijk.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voorzetsel

Slide 23 - Quizvraag

MIJN telefoon ligt nog aan de lader.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
werkwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 24 - Quizvraag

Noem het bezittelijk voornaamwoord.
Wat vond je van mijn doelpunt, Menno?
A
je
B
mijn
C
doelpunt
D
Menno

Slide 25 - Quizvraag

Wat is het woordje 'haar' in onderstaande zin?
De jongen wees naar haar.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
zelfstandig naamwoord

Slide 26 - Quizvraag

Heb je nog extra uitleg nodig over pers.vnw of bez.vnw?

 

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Video

Slide 29 - Video

Aan de slag
blz 31: maken opdr 1,2 en 4 individueel

Slide 30 - Tekstslide