les 15/2: filmpje functiewoorden theorie

Aan het eind van deze week:
- kun je de verschillende tekststructuren herkennen
- kun je een tekst opdelen in betekenisvolle eenheden en de functie van de eenheden benoemen
- ken je de betekenis van veelvoorkomende functiewoorden en kun je de functie van delen in een tekst benoemen

Leesboek mee!



1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Aan het eind van deze week:
- kun je de verschillende tekststructuren herkennen
- kun je een tekst opdelen in betekenisvolle eenheden en de functie van de eenheden benoemen
- ken je de betekenis van veelvoorkomende functiewoorden en kun je de functie van delen in een tekst benoemen

Leesboek mee!



Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Aanleiding
A
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver.
B
Vaststelling van een feit of een verschijnsel.
C
Dat wat de schrijver tot het schrijven van de tekst aanzette.
D
Verhaaltje dat de schrijver vertelt als illustratie bij het onderwerp van de tekst.

Slide 4 - Quizvraag

Constatering
A
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver.
B
Vaststelling van een feit of een verschijnsel.
C
Samenvattende omschrijving van de kenmerken van een begrip.

Slide 5 - Quizvraag

Definitie
A
Samenvattende omschrijving van de kenmerken van een begrip.
B
Iets dat nodig is of eerst moet gebeuren voordat iets anders kan gebeuren.
C
Nadenken over wat het beste is.
D
Voorwaarde of beperking bij een toezegging.

Slide 6 - Quizvraag

Conclusie
A
Jouw opvatting over iets stellen tegenover de mening van een ander.
B
Voorwaarde of beperking bij een toezegging.
C
Vaststelling van een feit of verschijnsel.
D
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver.

Slide 7 - Quizvraag

Voorwaarde
A
Aangeven wat je aan iets hebt, hoe je het kunt gebruiken.
B
Iets wat nodig is of eerst moet gebeuren voordat iets anders kan gebeuren.
C
Voorwaarde of beperking bij een toezegging.
D
Het verduidelijken van iets door meer details te geven en/of de mening minder scherp te maken.

Slide 8 - Quizvraag

Weerlegging
A
Laten zien dat een argument/argumentatie niet juist is.
B
Extra, nauwkeuriger omschreven informatie bij een onderwerp
C
Het verduidelijken van iets door meer details te geven en/of de mening iets minder scherp te maken.
D
Formulering van een probleem met de bedoeling het te gaan oplossen

Slide 9 - Quizvraag

Uitwerking
A
Het verduidelijken van iets door meer details te geven en/of de mening iets minder scherp te maken.
B
De schrijver laat de betrekkelijkheid van iets zien, zwakt iets af.
C
Laten zien dat een argument/argumentatie niet juist is
D
Extra, nauwkeuriger omschreven informatie bij een onderwerp

Slide 10 - Quizvraag


Huiswerk nakijken

Slide 11 - Tekstslide

Weet je nu:
- hoe je een probleem-oplossingsstructuur, verklaringsstructuur, verleden-heden(-toekomst)structuur, argumentatiestructuur, aspectenstructuur, voor- en nadelenstructuur en vraag-antwoordstructuur kunt herkennen?
- Hoe je een tekst moet opdelen in betekenisvolle eenheden en de functie van de eenheden kunt benoemen? 










Huiswerk: 
  • Lezen hoofdstuk 1
bladzijde 15 en 16
Opdracht 4
  • Lezen hoofdstuk 2
bladzijde 47, 49, 50
Opdracht 4 en 6

Slide 12 - Tekstslide