les 13/2: vaste tekststructuren 2 quizles

Aan het eind van deze week:
- kun je de verschillende tekststructuren herkennen
- kun je een tekst opdelen in betekenisvolle eenheden en de functie van de eenheden benoemen
- ken je de betekenis van veelvoorkomende functiewoorden en kun je de functie van delen in een tekst benoemen

H1 + H2 + H5 + H6

Leesboek mee!



1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Aan het eind van deze week:
- kun je de verschillende tekststructuren herkennen
- kun je een tekst opdelen in betekenisvolle eenheden en de functie van de eenheden benoemen
- ken je de betekenis van veelvoorkomende functiewoorden en kun je de functie van delen in een tekst benoemen

H1 + H2 + H5 + H6

Leesboek mee!



Slide 1 - Tekstslide

Bespreken
Hoofdstuk 1: opdracht 4 

Slide 2 - Tekstslide

Van welke vaste tekststructuur is sprake als de tekst als volgt is opgebouwd?

Inleiding: Vraag
Middenstuk: Antwoord(en)
Slot: Samenvatting of conclusie

A
aspectenstructuur
B
verleden/heden/(toekomst)structuur
C
verklaringsstructuur
D
vraag/antwoordstructuur

Slide 3 - Quizvraag

Inleiding
slot
middenstuk
anekdote
conclusie
geen nieuwe informatie
een of meerdere vragen stellen
aanleiding vertellen
onderwerp aankondigen
functie is aandacht treken
functie: opbouw/tekststructuur vertellen
functie: hoofdgedachte uitwerken
functie: deelonderwerpen bespreken
samenhang door verbindingsmanieren
samenvatting
meerdere alinea's
functie: tekst afsluiten
advies

Slide 4 - Sleepvraag

Sleepvraag: 
Sleep de juiste inleiding naar de juiste tekststructuur
aspecten-
structuur
argumentatie-
structuur
verklarings-
structuur
inleiding:
onderwerp

inleiding:
standpunt
inleiding:
bepaald
verschijnsel

Slide 5 - Sleepvraag

Welke tekststructuur herken je?
A
argumentatiestructuur
B
probleem/ oplossingsstructuur
C
verklaringsstructuur

Slide 6 - Quizvraag

Welke tekststructuur herken je?
A
Argumentatiestructuur
B
Aspectenstructuur
C
Vraag-antwoordstructuur
D
Voor- en nadelenstructuur

Slide 7 - Quizvraag

Welke tekststructuur herken je?
A
Argumentatiestructuur
B
Voor- en nadelenstructuur
C
Vraag-antwoordstructuur
D
Aspectenstructuur

Slide 8 - Quizvraag

Welke vaste tekststructuur heeft de voorkeur
bij het schrijven van een betoog?
A
Een aspectenstructuur
B
Een vraag/antwoord-structuur
C
Een argumentatiestructuur
D
Een verklaringstructuur

Slide 9 - Quizvraag

WAAR
NIET WAAR
Als een tekst een duidelijke, vaste tekststructuur heeft, 
zijn verbinding- of signaal-woorden overbodig.
Een achtergrondartikel
 leent zich minder goed voor een verklaringsstructuur 
dan een nieuwsbericht.
Een opiniestuk leent zich beter voor een argumentatiestructuur 
dan een nieuwbericht.
Een nieuwbericht heeft vaak een aspectenstructuur.
In een nieuwsbericht 
valt de schrijver vaak 
met de deur in huis:
het belangrijkste nieuws.
In een tekst met een probleem-oplossing
 wordt nooit de oorzaak van het probleem besproken.

Slide 10 - Sleepvraag

Wat is de tekststructuur?
A
probleem -oplossingstructuur
B
vraag-antwoordstructuur
C
verklaringsstructuur
D
voor- en nadelenstructuur

Slide 11 - Quizvraag

Sleepvraag: 
Sleep de juiste inleiding naar de juiste tekststructuur
argumentatie-
structuur
aspecten-
structuur
probleem/
oplossing-
structuur
verklarings-
structuur
voor- en
nadelen-
structuur
inleiding:
stelling,
standpunt
inleiding:
samenvatting van de verschillende onderdelen
inleiding:
probleem
inleiding:
bepaald
verschijnsel
inleiding:
vraag
of 
stelling

Slide 12 - Sleepvraag

Wat is géén tekststructuur?
A
aspectenstructuur
B
verleden-heden-toekomsstructuur
C
beoordelingsstructuur
D
verklaringsstructuur

Slide 13 - Quizvraag

Weet je nu:
- hoe je een probleem-oplossingsstructuur, verklaringsstructuur, verleden-heden(-toekomst)structuur, argumentatiestructuur, aspectenstructuur, voor- en nadelenstructuur en vraag-antwoordstructuur kunt herkennen?
- Hoe je een tekst moet opdelen in betekenisvolle eenheden en de functie van de eenheden kunt benoemen? 

Morgen: mag je het eerste uur gebruiken om aan de slag te gaan met je huiswerk!
Denken jullie om een leesboek? 










Huiswerk: 
  • Lezen hoofdstuk 1
bladzijde 15 en 16
Opdracht 4
  • Lezen hoofdstuk 2
bladzijde 47, 49, 50
Opdracht 4 en 6

Slide 14 - Tekstslide