Spelling les 3

Deze les:
1. Taalvoutjes
2. Spelling herhaling
3. Vragen over theorie?
4. Weektaak bespreken
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Deze les:
1. Taalvoutjes
2. Spelling herhaling
3. Vragen over theorie?
4. Weektaak bespreken

Slide 1 - Tekstslide

Taalvoutjes

Slide 2 - Tekstslide

Taalvoutjes

Slide 3 - Tekstslide

Spelling:
- Tussen-n in samenstellingen
- Verkleinwoorden
- Bezitsvorm
- Cijfers en getallen
- Lettergrepen/afbreken
- Afkortingen

Slide 4 - Tekstslide

Tussen-n in samenstellingen
 Geen tussen-n:
Eerste deel is geen zelfstandig naamwoord: lachebek
Eerste deel is uniek: zonnebril
Eerste deel geen meervoud: rijstepap
Eerste deel meervoud op -s en -n: groentesoep
Eerste deel is versterkend: apetrots 
Losse delen komen niet/nauwelijks meer voor: bullebak

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide


Kies het goede antwoord:
A
huilenbalk secondenwijzer plantenbak
B
huilenbalk secondewijzer plantebak
C
huilebalk secondenwijzer plantebak
D
huilebalk secondewijzer plantenbak

Slide 7 - Quizvraag

Verkleinwoorden
 –ng   =   -nkje of –etje:
  •  koning – koninkje
  •  wang – wangetje

 Lange klinker  =  verdubbelen:
  •  omaatje, videootje, cafeetje, taxietje

Slide 8 - Tekstslide

Verkleinwoorden
 –y na klinker = eraan vast
  • spraytje
 –y na medeklinker = apostrof
  • baby’tje
 afkortingen en cijfers = apostrof
  • wc’tje, A4’tje,

Slide 9 - Tekstslide


Kies het goede antwoord:
A
hobbytje dvdtje autootje
B
hobby'tje dvd'tje autootje
C
hobbytje dvd'tje auto'tje
D
hobby'tje dvdtje auto'tje

Slide 10 - Quizvraag

Bezitsvorm
Bezitsvorm: een –s achter het woord:

 de fiets van Mark =      Marks fiets
 de fiets van Sanne =   Sannes fiets
 de fiets van Leonie =  Leonies fiets

Slide 11 - Tekstslide

Bezitsvorm
Bezitsvorm: een ‘s of ‘

  • Lange klank (‘s): de fiets van Anna = Anna’s fiets
  • s-klank (‘): de fiets van Joris = Joris fiets
                            de fiets van Max = Max fiets 


Slide 12 - Tekstslide


Kies het goede antwoord:
_____ tas
A
Evy's Esmay's Lotus's Jelle's
B
Evys Esmay's Lotus' Jelles
C
Evy's Esmays Lotus' Jelles
D
Evys Esmays Lotus's Jelle's

Slide 13 - Quizvraag

Cijfers en getallen
Uitschrijven met letters:
  • Getallen tot twintig: twaalf, derde
  • Tientallen tot honderd: dertig
  • Honderd- en duizendtallen: tweehonderd, zesduizend


Slide 14 - Tekstslide

Cijfers en getallen
In getallen:
  • Maten, gewichten, afstand: 150 cm, 15 kg, 3 km
  • Procent: 50%
  • Gram: 80 gram
  • Euro: 60 euro



Slide 15 - Tekstslide


Kies het goede antwoord:

A
60 gram vijf mensen 200 euro
B
zestig gram vijf mensen tweehonderd euro
C
zestig gram 5 mensen tweehonderd euro
D
60 gram 5 mensen 200 euro

Slide 16 - Quizvraag

Lettergrepen
Je kunt een woord afbreken tussen twee lettergrepen. Je schrijft daartussen een afbreekteken.
  • Samenstelling tussen woorddelen: banket-bakker
  • Niet afbreken voor/na lettergreep van één letter: stu-dio (en niet studi-o)
  • Speciale tekens en extra letters in verkleinwoorden schrijf je niet: baby'tje = baby-tje;   pianootje = piano-tje

Slide 17 - Tekstslide

Breek het woord goed af:
reservering
lolly'tje
A
reserve-ring lolly'-tje
B
reser-vering lolly'-tje
C
reserve-ring lolly-tje
D
reser-vering lolly-tje

Slide 18 - Quizvraag

Afkortingen
Een afkorting gebruik je als woorden te lang zijn om uit te schrijven/spreken.
  • Met kleine letters en punten: i.p.v., enz.
  • Veelgebruikte afkortingen zonder punten: dvd, vwo, havo
  • Namen met hoofdletters zonder punten: KLM, VS, SP
  • Hoofdletters + punten kom je bijna nooit tegen: Z.K.H.

Slide 19 - Tekstslide


Welk antwoord is goed?
A
HBO ANWB BLZ.
B
HBO anwb B.L.Z.
C
hbo ANWB blz.
D
hbo anwb b.l.z.

Slide 20 - Quizvraag

Weektaak: Spelling bijspijkeren
  • 4.10 Tussen -n in samenstellingen: opdr. 4, 5 en 6
  • 4.11 Verkleinwoorden: alles
  • 5.9 Bezitsvorm: opdr. 2, 3, 4 en 5
  • 5.10 Cijfers en getallen: alles
  • 6.7 Woorden verdelen in lettergrepen: opdr. 1, 2 en 4
  • 6.8 Afkortingen: alles
  • Verder: maken fictieopdracht =  vrijdag inleveren!

Slide 21 - Tekstslide

Zijn er nog vragen?

Slide 22 - Tekstslide