Spelling 1mh les 4 herhaling

Spelling
Ga vast in de LessonUp, dan kan je screenshots maken als je dat fijn vindt. 
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Spelling
Ga vast in de LessonUp, dan kan je screenshots maken als je dat fijn vindt. 

Slide 1 - Tekstslide

Welke onderdelen van spelling gaan we behandelen?

  • tussen -n in samenstellingen (plantenbak of plantebak?)
  • verkleinwoorden (spray'tje of spraytje?)
  • bezitsvorm (Miekes fiets of Mieke's fiets?)
  • cijfers en getallen (de jaren tachtig of de jaren 80?)
  • lettergrepen en woorden afbreken
  • afkortingen (aub of a.u.b.)
  • dicteewoorden

Slide 2 - Tekstslide

Samenstellingen
Twee bestaande woorden samenvoegen tot een nieuw woord, bijvoorbeeld:
telefoon + hoesje = telefoonhoesje
kat + bak = kattenbak

Slide 3 - Tekstslide

Welke samenstelling is juist geschreven?
A
vissekom
B
dorpstraat
C
zonnenbril
D
groentesoep

Slide 4 - Quizvraag

Verkleinwoorden
Een zelfstandig naamwoord kleiner maken met een achtervoegsel.

vork - vorkje
ui - uitje

Slide 5 - Tekstslide

Verkleinwoorden
  • Meestal spel je het zoals je het uitspreekt (bodem - bodempje)
  •  Woorden die eindigen op -ng > -nkje of -etje (poging - poginkje)
  • Woorden die eindigen op een lange klinker, krijgen een verdubbeling bij de klinker (oma - omaatje)
  • apostrof bij cijfers en letters (wc - wc'tje)
  • woorden die eindigen op een -i krijgen een -e (taxi - taxietje)
  • woorden die eindigen op y met medeklinker ervoor (lolly - lolly'tje) of een -u (sudoku - sudoku'tje) krijgen een apostrof. 

Slide 6 - Tekstslide

Wat is het verkleinwoord van 'koning'?

Slide 7 - Open vraag

De bezitsvorm
Geeft aan van wie iets is (bezit).

Bijvoorbeeld: De fiets is van Anne > Annes fiets

Bijna altijd komt de 's' eraan vast. Alleen niet als:
- het eindigt op een lange klinker of een y (Andy's huis)
- het eindigt op een sisklank (Mees' tas, Lex' huis)

Slide 8 - Tekstslide

De jas is van Dennis. Het is .... jas.

Slide 9 - Open vraag

Cijfers en getallen

Slide 10 - Tekstslide


Cijfers en getallen

Slide 11 - Tekstslide

Er zitten ... leerlingen in de brugklas.
A
270
B
tweehonderdzeventig
C
tweehonderd-zeventig

Slide 12 - Quizvraag

Lettergrepen en woorden afbreken 

Slide 13 - Tekstslide

Lettergrepen en woorden afbreken 

Slide 14 - Tekstslide

Verdeel het woord 'lettergreep' in lettergrepen. Zet een streepje of puntje tussen de lettergrepen.

Slide 15 - Open vraag

Afkortingen
Voor sommige woorden gebruik je meestal een afkorting, omdat ze te lang zijn om helemaal op te schrijven of uit te spreken.

voorbeeld
tv, kB, blz., a.u.b., NS, AOW, z.o.z., PvdA

Slide 16 - Tekstslide


Afkortingen

Slide 17 - Tekstslide

Welke afkorting is onjuist?
A
ADHD
B
V.M.B.O.
C
cm
D
s.v.p.

Slide 18 - Quizvraag

Check of je dit gemaakt hebt!
Dicteewoorden

Blok 4 > Spelling > opdracht 28
Blok 5 > Spelling > opdracht 26
Blok 6 > Spelling > opdracht 20

Check of je dit gemaakt hebt!
Andere opdrachten

Blok 5 > Spelling > opdracht 25 
Blok 6 > Spelling > opdracht 15 en 18

Ben je klaar? Dan mag je verder met je recensie of oefenen met Bijspijkeren (spelling 4/5/6).

Slide 19 - Tekstslide