Grammar Unit 5+6

gerund
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

gerund

Slide 1 - Tekstslide

  • Soms kun je een werkwoord als zelfstandig naamwoord gebruiken.
  • werkwoord +ing

  • Na 'emoties' 
  • love
  • hate
  • mind
  • enjoy
  • etc.

  • Na 'start/stop'
  • start
  • begin
  • stop
  • finish
  • etc.

  • Na voorzetsels
  • of
  • about
  • etc.
  • Als onderwerp van een zin
  • hele werkwoord + to (infinitive)

Slide 2 - Tekstslide

Imperative

Slide 3 - Tekstslide

  • Zeggen wat iemand wel of niet moet doen.
  •  Wel doen:
  • hele werkwoord
  • Bevel
  • Go away.
  • Waarschuwing
  • Be careful.
  • Advies
  • Eat healthy.
  • Instructie
  • Mix the ingredients.
  • Verbod
  • Don't cycle here.
  • Niet doen:
  • Don't + hele werkwoord

Slide 4 - Tekstslide

question tags

Slide 5 - Tekstslide


  • vraagjes aan het eind van een zin
  • bevestiging of verduidelijking
  • he? / niet waar? / toch?

  • (hulp)werkwoord + persoonlijk vnw
  • zin positief (+) > tag negatief (not)
  • zin negatief (not) > tag positief(+)


  • to be / to do
  • will / can / could / 
  • have to / should / would
  • Tip: je kunt er (n't) achter zetten 
  • anders 'do'


  • I / you / he / she / it / 
  • we / you / they
  • Tijd blijft het zelfde
  • Mister Sebel isn't very tall, 
  • He worked very hard, 

  • is he?
  • didn't he?

Slide 6 - Tekstslide

past simple vs. present perfect

Slide 7 - Tekstslide


  • voorbij / afgelopen
  • belangrijk wanneer

  • werkwoord +ed
  • 2e rijtje

  • didn't + werkwoord

  • Did + werkwoord
  • WALDY:
  • When, Ago, Last, Days/Dates, Year/Yesterday

  • verleden begonnen, nu nog zo
  • resultaat nog merkbaar

  • have/has + werkwoord + ed
  • have/has + 3e rijtje

  • haven't/hasn't + werkwoord + ed
  • haven't/hasn't + 3e rijtje

  • Have/Has + werkwoord +ed
  • Have/Has + 3e rijtje
  • FYNE JAS:
  • For, Yet, Never, Ever, Just, Already (Always), Since

Slide 8 - Tekstslide

articles

Slide 9 - Tekstslide

  • bij zelfstandige naamwoorden die met klinkerklank beginnen (algemeen).
an
a
the
  • a table / a teacher / a school
  • maar: a university / a one-way street
 
  • bij zelfst.n.w. die met medeklinkerklank beginnen (algemeen).
  • an iPad / an elf / an animal
  • maar: an FBI agent / an x-ray / an hour
 
  • bij alle zelfstandige naamwoorden (specifiek > je weet precies welke).
  • The meal I had this morning. / I was born in the spring of 1976.
x
  • publieke gebouwen / algemene maaltijden / beroep voor maar 1 persoon

Slide 10 - Tekstslide

adverbs vs. adjectives 

Slide 11 - Tekstslide


  • adjectives geven extra informatie over zelfstandig naamwoorden
  • adjectives geven (meestal) antwoord op de vraag 'Wat (voor) ...?'
  • Voor het zelfstandig naamwoord waar het iets over zegt
  • Na 'zintuig' woorden zoals: see, look, hear, sound, smell, taste en feel

  • Mister Sebel is a wonderful teacher.
  • It sounds great.

Slide 12 - Tekstslide


  • adverbs geven extra informatie over de zin of            andere (werk)woorden in de zin
  • adverbs geven antwoord op de vraag 'Hoe ...?'
 
  • (meestal) bijvoeglijk naamwoord +ly

  • daily
  • friendly
  • fast
  • hard
  • good > well


  • The old man slowly walked away.
  • The teacher has kindly asked us to be quiet.
  • Mister Sebel is extremely funny.



  • She means well.
  • He drove fast in his new car.



 Place of the adverb (meestal):
  • bij één werkwoord in de zin:
  • bij twee werkwoorden in de zin:
  • bij een vorm van 'to be':
  • ervoor
  • ertussen
  • erachter

Slide 13 - Tekstslide

   
  • Zegt iets over:
  • werkwoorden, bijv. nw. of bijwoorden 
  • geven antwoord op de vraag 'Hoe ...?'
   
  • Zegt iets over:
  • zelfstandig naamwoorden
  • geven antwoord op de vraag: 'Wat (voor) ...?'
   
  • eindigt meestal op -ly

  • fast, hard, good (=well)
  • één werkwoord in zin > ervoor
  • twee werkwoorden in zin > ertussen
  • to be > erachter
  • voor het zelfstandig naamwoord
  • na:
  • see, look, hear, sound, smell, taste en feel

Slide 14 - Tekstslide

passive

Slide 15 - Tekstslide


  • Je gebruikt de 'passive' om aan te geven WAT er gebeurt
  • Het gaat er NIET om wie het doet
 
  • to be + voltooid deelwoord

  •                        w.w.+ed
  •                         3e rijtje


  • Active: Mister Sebel plays badminton.


  • Passive: Badminton is played by Mister Sebel.

Slide 16 - Tekstslide