Unit review

Myrthe
Jeffrey
Jesslyn
Daan
Amel
Mandy
Mathijs
Cheryne
Max
Ella
Mike
Angelo
Hafsa
Lucas
Roqaia
Jaiden
Brit
Thijmen
Zainab
Daniyal
Ryvano
Dinand
Sam
Amira
Denzel
Vincent
Abril
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Myrthe
Jeffrey
Jesslyn
Daan
Amel
Mandy
Mathijs
Cheryne
Max
Ella
Mike
Angelo
Hafsa
Lucas
Roqaia
Jaiden
Brit
Thijmen
Zainab
Daniyal
Ryvano
Dinand
Sam
Amira
Denzel
Vincent
Abril

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

  • Taking the register (roll call
  • What do you need
  • Learning goals    
  • Grammar review
  • Practice test
  • Homework

Slide 5 - Tekstslide

Grammatica herhalen en oefenen

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

 Gebruik:
  • Om bezit aan te geven
  • Om aan te geven wat bij wat hoort
 Vorm:
  • 's 
  • '
  • of
  •  's:
  • Bezit van personen / dieren
  • Mister Sebel's lesons are awesome.
  • The dog's bone.
  •  ':
  • Bij bezit van personen / dieren met meervouds-s
  • My parents' house.
  • The chickens' eggs.
's / ' / of
bezit
  • of:
  • bij dingen, plaatsen en landen
  • The entrance of the school.
  • The mayor of London.
  • The flag of the UK.

Slide 8 - Tekstslide

 Gebruik:
  • Om woorden ...
  • zinsdelen ...
  • zinnen ...
  • ... met elkaar te verbinden
  •  Opsomming:
  • and = en
  • She speaks English and German.
  • both ... and = zowel ... als
  • It was made by both Mike and Anton.
conjunctions
voegwoorden
  •  Reden:
  • because = omdat
  • I studied hard because Mr. Sebel told me to.
  •  Gevolg:
  • so = dus
  • I like English so I always do my homework.
  •  Tegenstelling:
  • but = maar
  • I hate French but I love English.
  • although = hoewel
  • He went to school alhough he was ill.
  •  Keuze:
  • or = of
  • Would you like tea or coffee?
  • either ... or = of ... of
  • You can do it either today or tomorrow.
  • Tijd:
  • as soon as = zodra
  • I went home as soon as I heard about it.
  • until  = (tot)dat
  • I will wait until you get here.
  • when = wanneer
  • He fainted when he saw the ghost.
  • Voorwaarde:
  • if  = als
  • I can finish this today if you help me.
  • unless = tenzij
  • I can't come unless I am allowed to.

Slide 9 - Tekstslide

le

  • verleden > helemaal voorbij
  • het is belangrijk wanneer het was
  • je weet wanneer het gebeurde
 
  • regelmatige werkwoorden > +ed
  • onregelmatige werkwoorden > 2e Engelse rijtje
 
  • did + hele werkwoord
  • GEEN +ed / 2e rijtje
 
  • didn't + hele werkwoord
  • GEEN +ed / 2e rijtje

  • When, Ago, Last, Days/Dates, Year/Yesterday
past simple
verleden tijd

Slide 10 - Tekstslide

le
past simple
verleden tijd
  • afgelopen
  • je weet wanneer
  • werkwoord + ed
  • 2e rijtje
  • didn't + hele werkwoord
  • Did + hele werkwoord
  • WALDY: When / Ago / Last ... / Days/ Dates / Year / Yesterday

Slide 11 - Tekstslide

 
  • present perfect = vorm van verleden tijd
  • begonnen in het verleden, nu nog zo
  • gebeurd in the verleden, nu nog zichtbaar
 
  • have / has + voltooid deelwoord
  • regelmatige werkwoorden + ed 
  • onregelmatige werkwoorden > 3e Engelse rijtje
  • FYNE JAS
  • For, Yet, Never, Ever
  • Just, Already/Always, Since/So far
  • JUF EN SYSA
  • Just, Up to now, For
  • Ever, Never
  • Since, Yet, So far, Already (Always)
present perfect
voltooid
tegenwoordige tijd

Slide 12 - Tekstslide

le
present perfect
voltooid tegenwoordige tijd
  • niet afgelopen
  • nog merkbaar
  • have/has + werkwoord + ed
  • have/has + 3e rijtje
  • haven't/hasn't + werkwoord + ed
  • haven't/hasn't + 3e rijtje
  • Have/Has + werkwoord + ed
  • Have/Has + 3e rijtje
  • FYNE JAS: For / Yet / Never / Ever/ Just / Already / Since

Slide 13 - Tekstslide

le
past simple     present perfect
het verschil
Gebruik:
  • voorbij / afgelopen
  • belangrijk wanneer
Bevestigend (+):
  • werkwoord +ed
  • 2e rijtje
Ontkennend (-):
  • didn't + werkwoord
Vragend (?):
  • Did + werkwoord
  • WALDY:
  • When, Ago, Last, Days/Dates, Year/Yesterday
Gebruik:
  • verleden begonnen, nu nog zo
  • resultaat nog merkbaar
Bevestigend (+):
  • have/has + werkwoord + ed
  • have/has + 3e rijtje
Ontkennend (-):
  • haven't/hasn't + werkwoord + ed
  • haven't/hasn't + 3e rijtje
Vragend (?):
  • Have/Has + werkwoord +ed
  • Have/Has + 3e rijtje
  • FYNE JAS:
  • For, Yet, Never, Ever, Just, Already (Always), Since

Slide 14 - Tekstslide

 Gebruik:
  • In het Engels is het heel onbeleefd om alleen met 'Yes' of 'No' te antwoorden
  • Geef daarom altijd antwoord met een kort zinnetje
 Vorm:
  • Herhaal het eerste werkwoord uit de vraag
  • Maak bij een 'No-antwoord' het werkwoord ontkennend
  • Vervang onderwerp met: I, you, he, she, it, we, you, they
  • De tijd verandert niet
short answers
korte antwoorden
Voorbeelden:
  • Do you like mister Sebel?



  • Yes, I do. / No, I don't.
  • Has he got a sister?
  • Yes, he has. / No, he hasn't.
  • Were they late?
  • Yes, they were. / No, they weren't.
 
  • Can I help you?
  • Yes, you can. / No, you can't.
 

Slide 15 - Tekstslide

  • Take out your iPad
  • Log into LessonUp
  • Unit 2
  • Practice test

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

How can I enter this competition?

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide