Taalverwerving

Taal
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Taal

Slide 1 - Tekstslide

Paragraaf 4 Hoe kinderen taal leren

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Wanneer begint het leren van je moedertaal?
A
direct na de conceptie
B
na ongeveer 26 weken in de baarmoeder
C
direct na de geboorte
D
vanaf de derde week na de geboorte

Slide 4 - Quizvraag

Wat hoort een ongeboren baby waardoor hij de taal leert?
A
de stem van zijn moeder
B
omgevingsgeluiden
C
het ritme van de taal
D
spraakklanken

Slide 5 - Quizvraag

Baby's horen
  • ritme
  • veelvoorkomende spraakklanken

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Wat hoort NIET bij child directed speech?
A
langzamer spreken
B
lager praten
C
veel herhalen
D
wijzen

Slide 8 - Quizvraag

Hoeveel fases zijn er in de moedertaalverwerving?
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 9 - Quizvraag

Fases in de taalverwerving
 1. Voortalige periode (0 – 1)
 2. Vroegtalige periode (1 – 2,5)
 3. Differentiatiefase (2,5 – 5)
 4. Voltooiingsfase (5 – 9)

Slide 10 - Tekstslide

De vroegtalige periode (1 - 2,5)
Van 1 jaar tot 2,5 jaar. Het kind leert...
- dat klanken een betekenis hebben;
- woorden (éénwoordfase);
- woorden combineren (twee- en meerwoordfase);
- de goede woordvolgorde.


Slide 11 - Tekstslide

De voortalige periode (0-1)
Fonologische vaardigheden
In de voortalige periode leren baby’s de klanken die belangrijk zijn in hun moedertaal. Nederlandse baby’s leren bijvoorbeeld het verschil herkennen tussen de L en de R. Japanse baby’s leren juist andere klankcontrasten herkennen. 
Aan het einde van deze eerste fase gaan baby’s zelf klanken maken: ze gaan brabbelen (brabbelfase)

Slide 12 - Tekstslide

De voortalige periode (0-1)
De voortalige periode (26 weken voor de geboorte - 1 jaar) het kind leert:
- de taal hekennen;
- klanken herkennen;
- klanken verstaan
- klanken uitspreken.

Slide 13 - Tekstslide

Waarom kunnen Aziaten de R niet uitspreken?
A
Hun taalorgaan zit iets anders in elkaar.
B
De R komt niet voor in Aziatische talen.

Slide 14 - Quizvraag

De vroegtalige periode (1 - 2,5)
Kinderen zeggen hun eerste echte woordje, vaak mama of papa.
Al snel komen daar meer losse woordjes bij, als auto! of poes!
De eerste (korte) zinnetjes hebben meteen de goede woordvolgorde: koekje eten (niet: eten koekje).

Slide 15 - Tekstslide

De vroegtalige periode (1 - 2,5)
Semantische vaardigheden: betekenis van de gesproken taal

Syntactische vaardigheden: grammaticale regels

Slide 16 - Tekstslide

De differentiatiefase (2,5 - 5)
Kinderen maken langere zinnen met meer werkwoorden: 
Jij gaat ook altijd weglopen soms 
Ik doe jou aanbotsen.

Kinderen gaan nadenken over taal. 
Een oma is geen meisje, maar een meis, want ‘–je’ hoort bij kleine dingen en oma is niet klein… Kortom: ze gaan logische fouten maken.


Slide 17 - Tekstslide

De differentiatiefase (2,5 - 5)
Kinderen springen van de hak op de tak, beginnen over zaken en mensen die de gesprekspartner niet kent, lopen tijdens het gesprek zomaar weg etc.

Kinderen bedenken creatieve woorden, als zij het woord nog niet kennen:
Ik heb haarpijn.
Papa's geheugenkies is eruit.

Slide 18 - Tekstslide

Wat denk je dat een Engelse baby zegt:
A
cookie eat
B
eat cookie

Slide 19 - Quizvraag

De differentiatiefase (2,5 - 5)
Morfologische vaardigheden: werkwoorden en andere woordsoorten verbuigen

Overgeneralisatie: net geleerde taalregels toepassen op woorden waarbij dat niet hoort.

Metalinguïstisch bewustzijn: nadenken over de zin en onzin van taal

Slide 20 - Tekstslide

De differentiatiefase (2,5 - 5)
Tussen 2,5 en 5 jaar verbetert de taal verder.
- De zinnen worden langer.
- De woordenschat breidt zich snel uit.
- De peuter leert werkwoorden vervoegen.
- Het kind leert samenstellingen (huisdeur).
- De kleuter leert nadenken over taal. 

Slide 21 - Tekstslide

De voltooiingsfase (5 - 9)
Kinderen leren op school lezen en schrijven.
Kinderen leren steeds meer woorden en woordsoorten.
Kinderen leren sterke werkwoorden vervoegen (loop/liep/gelopen).
Kinderen weten hoe je een gesprek moet voeren.
Kinderen leren inschatten wat de luisteraar weet, zodat ze niet te veel en niet te weinig informatie geven!

Slide 22 - Tekstslide

De voltooiingsfase (5 - 9)
Pragmatische vaardigheden: wat effectief, begrijpelijk en passend taalgebruik is.

Kritische periode: de eerste levensjaren lijken de periode om taal te leren.

Slide 23 - Tekstslide

De goede zinsvolgorde gebruiken leer je al als je ...
A
0 tot 6 maanden bent.
B
2,5 tot 3 jaar bent.
C
5 of 6 jaar bent.
D
8 of 9 jaar bent.

Slide 24 - Quizvraag

Uit welke fase komt dit voorbeeld?
dadadada
A
voortalige periode
B
vroegtalige periode
C
differentiatiefase
D
voltooiingsfase

Slide 25 - Quizvraag

Uit welke fase komt dit voorbeeld?
"Papa heeft hard geloopt"
A
voortalige periode
B
vroegtalige periode
C
differentiatiefase
D
voltooiingsfase

Slide 26 - Quizvraag

Uit welke fase komt dit voorbeeld?
"koekje eten"
A
voortalige periode
B
vroegtalige periode
C
differentiatiefase
D
voltooiingsfase

Slide 27 - Quizvraag

Uit welke fase komt dit voorbeeld:
"wacht even, ik kom er zo aan"
A
voortalige periode
B
vroegtalige periode
C
differentiatiefase
D
voltooiingsfase

Slide 28 - Quizvraag

Slide 29 - Video

https://www.nemokennislink.nl/publicaties/de-kritieke-periode/

Lees de publicatie over Genie Wiley.

Slide 30 - Tekstslide

Genie Wiley heeft ons laten zien dat...
A
je weinig taalinput nodig hebt om een taal echt goed te leren.
B
dat er een kritieke periode is om een taal te leren.
C
je prima een taal kunt leren na je dertiende.
D
het leren van een taal sneller gaat als je ouder bent.

Slide 31 - Quizvraag