TL H2.3 Lenen

TL H2.3 +H2.4 Lenen
KB H2.2. + H2.4 Lenen 
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijwetenschappenEconomieMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 4

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

TL H2.3 +H2.4 Lenen
KB H2.2. + H2.4 Lenen 

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je weet waarom mensen lenen en wat de gevolgen van leningen zijn.
  • Je weet welke soorten leningen er zijn.
  • Je weet hoe de vraag en aanbod van geld werkt en wat voor rol banken en de ECB hierin speelt. 

Slide 2 - Tekstslide

Waarom lenen mensen geld?
  • Mensen lenen geld omdat: 
  • Er tijdelijk geldtekort is.
  • Ze iets duurs willen kopen en de aankoop niet willen uitstellen.
  • Je onverwacht geld nodig hebt door bijvoorbeeld een ongeluk of brand.
  • Je een huis wilt kopen.
  • Deze redenen noemen we leenmotieven.

Slide 3 - Tekstslide

Gevolgen van een lening
  • Je moet elke maand een stukje geld terugbetalen dus je verliest besteedbaar inkomen.
  • Je kan minder lenen totdat de schuld is afbetaald. Mensen met een studieschuld krijgen bijvoorbeeld een veel lagere hypotheek.
  • Als jij je schuld niet kan terugbetalen kunnen ze je spullen in beslag nemen.

Slide 4 - Tekstslide

Kosten van een lening 
  • Een lening kost geld, naast dat je elke maand aflost betaal je elke maand ook rente. Elke euro die je bovenop de aflossing betaalt noemen we kredietkosten.
  • Dus als je 5.000 euro hebt geleend en je moet 5.600 terugbetalen dan heb je 600 euro kredietkosten gemaakt.
  • Je berekent de kredietkosten van een lening via de formule:
  • termijnbedrag x aantal termijnen - krediet 
  • Termijnbedrag is het bedrag wat je elke maand betaalt.
  • Termijnen is het aantal maanden dat je geld terugbetaalt.
  • Krediet is een moeilijk woord voor lening.

Slide 5 - Tekstslide

Voorbeeldvraag . Je leent €7.500. Je betaalt de lening in twee jaar terug en betaalt elke maand €368. Wat zijn je kredietkosten.
Formule: termijnbedrag x aantal termijnen - krediet

Slide 6 - Open vraag

Uitwerking voorbeeldvraag  
  • Je leent €7.500. Je betaalt de lening in twee jaar terug en betaalt elke maand €368. Wat zijn je kredietkosten
  • Kredietkosten= termijnbedrag x aantal termijnen - krediet
  • 2 jaar = 24 maanden
  •  €368,00 x 24 = €8.832,00  

Slide 7 - Tekstslide

Lenen om iets te kopen noemen we consumptief krediet:
  • Je hebt drie vormen van consumptief krediet via de bank:
  • Persoonlijke lening: Je leent een bedrag bij de bank en die betaal je binnen zoveel maanden of jaren terug. Je betaalt elke maand even veel geld terug.
  • Doorlopend krediet: Je spreekt met de bank af dat je een maximaalbedrag mag lenen. Je kunt dit maximum gelijk helemaal lenen of gedeeltes gaan lenen. Hierbij betaal je ook elke maand een vast bedrag terug. Wat je hebt afbetaalt hebt kun je wel gelijk weer opnieuw lenen.
  • Salariskrediet: Rood staan. Je mag afhankelijk van je salaris zoveel euro negatief staan op je bankrekening.



Slide 8 - Tekstslide

Consumptief krediet via bedrijven:
  • Koop op afbetaling:
  • Je koopt een product, maar betaalt hier niet gelijk voor. Je betaalt het product in stukken. 
  • Private Lease: 
  • Heb je vaak bij auto's. Je betaal maandelijks een vast bedrag voor de auto. In deze prijs zit onderhoud, wegenbelasting en verzekering. Alleen de benzine moet je zelf betalen. De rest zit verwerk in de prijs voor de leaseauto. Je bent geen eigenaar van de auto, alleen gebruiker.
  • Vaak mag je aan het einde van een lease contract de auto overkopen.
  • Een auto via private lease kost minimaal 300 euro per maand. Je hebt dan een kleine auto, zoals een Fiat Panda. (maar je rijdt dan wel in een nieuwe auto) 
  • Nadeel is wel dat je vaak een maximaal aantal kilometers per jaar mag rijden bijvoorbeeld 10.000 km. 


Slide 9 - Tekstslide

De lening die je afsluit om een huis te kopen noemen we hypothecaire lening.
  • Dit is een grote lening om iets erg groots te maken, wat waarde vast is.
  • Het duurt vaak wel 30 jaar voordat iemand deze lening terug word betaalt.
  • Er is een onderpand bij deze lening. Als de lener de lening niet meer terug kan betalen word het product (dat waarde vast is) in beslag genomen.
  • De rente van deze lening is een stuk lager dan bij andere leningen door dat onderpand.
  • Deze leningen worden eigenlijk altijd alleen maar gebruikt voor het kopen van huizen, verbouwingen en soms voor het kopen van grond.




Slide 10 - Tekstslide

2 soorten geld 
  • Chartaal geld:
  • Contant geld, dus bankbiljetten en euromunten.
  • Giraal geld: 
  • Digitaal geld, wat je via een bankpas, creditcard of zelfs telefoon betaalt.
  • Dit is geld wat op je bankrekening staat en je niet fysiek kunt aanraken. *

Slide 11 - Tekstslide

Waarvoor gebruiken mensen geld? 
  • Geld wordt gebruikt als:
  • Ruimiddel (om te ruilen voor spullen en diensten)
  • Spaarmiddel (om te bewaren)
  • Rekenmiddel (om aan te geven hoeveel iets waard is)
  • Dit zijn de geldfuncties *

Slide 12 - Tekstslide

Er is maar een beperkte hoeveelheid geld
  • Banken bemiddelen tussen vraag en aanbod van geld:
  • Vragers van geld: gezinnen en bedrijven die geld lenen
  • Aanbieders van geld: gezinnen en bedrijven die geld sparen
  • De ECB (Europese centrale bank)  bepaalt wat de basisrente is. Banken zitten altijd onder die rente. 
  • Hierdoor kan de ECB bepalen wat er gebeurt met de vraag en het aanbod van geld.
  • Als de ECB de rente verhoogt wordt de vraag naar geld lager, want het wordt duurder om geld te lenen. 
  • Als de ECB de rente verlaagt dan wordt het aanbod naar geld lager, want je krijgt minder rente voor je spaargeld en dan gaan mensen minder sparen en meer uitgeven.
  • De rente heeft de ECB heel lang laag gehouden, omdat er veel te veel aanbod voor geld was. De inflatie was in deze jaren heel laag en we hadden in sommige jaren zelfs bijna deflatie. 
  • Sinds een lange tijd heeft de ECB de rente afgelopen jaar verhoogt om de inflatie te verlagen. Deze rente is nu 4,5%, vorig jaar was dit 0%. 

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

De bank verdient geld, want ze zijn commercieel
  • Op de bankrekening heb je een:
  • Creditsaldo:
  • Dit heb je wanneer je een positief saldo op de bank hebt staan. Dus wanneer er geld op je rekening staat
  • Debetsaldo:
  • Dit heb je wanneer je en negatief saldo op de bank hebt staat. Dus wanneer je in de min staat of ook wel rood staat
  • Wanneer je een debetsaldo hebt, heb je ook debetrente. Debetrente is een rente die je betaalt aan de bank, omdat je een negatief saldo hebt en dus geld bij hun leent.
  • Wanneer je een creditsaldo hebt, krijgt je creditrente. Creditrente is rente die je ontvangt, omdat je een positief saldo op de bankrekening staat.
  • De bank verdient geld, doordat ze meer rente ontvangen dan teruggeven. Dit komt doordat de rente in procenten voor een lening hoger ligt dan de rente die mensen ontvangen op hun spaargeld. *

Slide 15 - Tekstslide

Zelfstandig werken 
TL: Maak opgave 6, 7, 12a van H2.3 + opgave 6, 7, 8 & 11 van H2.4 
KB: Maak opgave 4, 7, 8, 9, 10  van H2.2 + opgave 4, 9 en 10 van H2.4 

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video