vwo 2: naamwoordelijk gezegde

Grammatica

Koppelwerkwoorden
Naamwoordelijk gezegde
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Grammatica

Koppelwerkwoorden
Naamwoordelijk gezegde

Slide 1 - Tekstslide

Doel van deze les

Je weet wat het naamwoordelijk gezegde is


Je weet wat het verschil is tussen een werkwoordelijk gezegde en een naamwoordelijk gezegde


Je kent de koppelwerkwoorden en kunt die onthouden 


Slide 2 - Tekstslide

Van der Dam | heeft | 5H3 | een online les | gegeven. 
Van der Dam heeft 5H3 een online les gegeven. 
Van der Dam heeft 5H3 een online les gegeven
Van der Dam heeft 5H3 een online les gegeven. 
Van der Dam heeft 5H3 een online les gegeven. 
Van der Dam heeft 5H3 een online les gegeven. 
werkw. gezegde
onderwerp
persoonsvorm
zinsdelen
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp

Slide 3 - Sleepvraag

Slide 4 - Video

Slide 5 - Tekstslide

Koppelwerkwoorden

zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen (heten, dunken, voorkomen)



Slide 6 - Tekstslide

Koppelwerkwoorden
Z W B B L S 

Slide 7 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde (NWG)
  • Bestaat uit een werkwoordelijk en een naamwoordelijk deel
  • Het werkwoordelijk deel bevat alle werkwoorden uit de zin. Eén van deze werkwoorden is een vorm van een koppelwerkwoord
  • Het naamwoordelijk deel geeft een toestand/eigenschap van het onderwerp aan (een bijv. nw of een zelfst. nw)
    --> Let op: dit is een heel zinsdeel! 

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Slide 10 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde

In zinnen met een NWG zit dus nooit een lijdend voorwerp! --> In een NWG noem je dat zinsdeel namelijk het naamwoordelijk deel

Slide 11 - Tekstslide

Wel of geen naamwoordelijk gezegde?

Stel drie vragen:

Vraag 1: Is het belangrijkste werkwoord uit de zin een koppelwerkwoord (ZWABBELS)?


Vraag 2: Gaat het in de zin om een toestand of eigenschap (bijv. mooi, voetballer, geopend, lui, blij, geloofwaardig)? 


Vraag 3: Zegt die toestand of eigenschap iets over het onderwerp? 


Alle drie JA? Dan heb je te maken met een NWG. 

Slide 12 - Tekstslide

Let op: wanneer ook geen NWG?
  • Kww 'schijnen' in de betekenis van ‘licht of zon schijnen’
  • Kww 'zijn' en 'blijven' in de betekenis van ‘ergens verblijven’

‘Ik blijf thuis’
‘De zon schijnt door de ramen’
‘Ik ben op school’


Slide 13 - Tekstslide

Even oefenen

Slide 14 - Tekstslide

Wat houdt het werkwoordelijk gezegde in?
A
persoonsvorm
B
persoonsvorm + onderwerp
C
persoonsvorm + voltooid deelwoord
D
alle werkwoorden uit de zin

Slide 15 - Quizvraag

Wat houdt het naamwoordelijk gezegde in?
A
koppelwerkwoord
B
koppelwerkwoord + lijdend voorwerp
C
koppelwerkwoord + naamwoordelijk deel (kenmerk of eigenschap)
D
alle werkwoorden in de zin

Slide 16 - Quizvraag

Een naamwoordelijk gezegde bevat altijd een koppelwerkwoord
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quizvraag

Welk van de onderstaande woorden is geen koppelwerkwoord?
A
zijn
B
blijken
C
kijken
D
schijnen

Slide 18 - Quizvraag

Een naamwoordelijk gezegde heeft altijd een lijdend voorwerp.
Juist of onjuist?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 19 - Quizvraag

Mijn vriend wordt leraar op een basisschool.

A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 20 - Quizvraag

Ik ben thuis gebleven.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 21 - Quizvraag

Hij is naar huis gegaan.

A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 22 - Quizvraag


De leraar was gisteren ineens ziek geworden.
A
WWG= was geworden
B
NWG= was gisteren ziek geworden
C
NWG= was ineens ziek geworden
D
NWG= was ziek geworden

Slide 23 - Quizvraag

Mijn zus is vervelend geweest.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 24 - Quizvraag

Het meisje werd naar school gebracht.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 25 - Quizvraag

Het gebouw wordt afgebroken.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 26 - Quizvraag


De trein is gisteren aangekomen op het station van Nijmegen.

A
WWG= is aangekomen
B
NWG= is gisteren aangekomen
C
NWG= is aangekomen

Slide 27 - Quizvraag

De baby is groot geworden.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 28 - Quizvraag

Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Saskia blijft iedere dag naar school rennen.
De politie vangt de boef.
In 1929 werd Jopie de eerste Miss Holland.
Sturen jullie de uitnodigingen voor het feest op tijd weg?
Lieke Martens is de beste voetbalster ter wereld geworden.
Jan is een lieve jongen

Slide 29 - Sleepvraag


In hoeverre begrijp je de stof?

A
HEEL GOED
B
GOED
C
REDELIJK
D
NIET GOED

Slide 30 - Quizvraag

Meer oefenen:
Maak opdracht 3 , blok 3 (p. 130)

Maak opdracht 1, blok 4 (p. 186). Kies voor de (delen van) zinsdelen en gezegdes uit: wwg, nwg, ond, lv, mv, bwb, bvb en bijstelling

Slide 31 - Tekstslide