Samenvatting

Samenvatting
1 / 54
volgende
Slide 1: Tekstslide
Mens & NatuurMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 54 slides, met tekstslides en 12 videos.

Onderdelen in deze les

Samenvatting

Slide 1 - Tekstslide

H1 - Mens in beweging
  • Ik benoem de naam, opbouw en functie van de organen van het skelet en spierstelsel bij dieren en mensen.
  • Ik leg uit hoe de organen van het skelet en spierstelsel samenwerken om beweging mogelijk te maken.
  • Ik benoem het verschil tussen spierpijn en spierkrampen.

Slide 2 - Tekstslide

Beweging van het lichaam

  • Bewegen = samenwerking van skelet en spierstelsel
  • Spieren trekken via pezen aan botten
  • Gewrichten zorgen voor soepele beweging

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Functies van het skelet

  • Bescherming: botten beschermen organen (bijv. schedel → hersenen)
  • Beweging: spieren trekken aan skelet → beweging mogelijk
  • Stevigheid: skelet ondersteunt het lichaam
  • Vorm: skelet en spieren bepalen de vorm van het lichaam

Slide 5 - Tekstslide

Samenstelling botten
Bot = been

Been is opgebouwd uit:
  • Beencellen
  • Kalk → maakt botten hard en stevig
  • Lijmstof → maakt botten buigzaam


Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Verbindingen tussen botten
  • Kraakbeenverbinding – tussen wervels, licht beweeglijk

  • Vergroeide botten – bijv. het heiligbeen, geen beweging

  • Naadverbinding – schedel, vaste verbinding zonder beweging

  • Gewrichten – zorgen voor beweging tussen botten


Slide 9 - Tekstslide

Soorten gewrichten

  • Rolgewricht: onderarm → draaibeweging

  • Kogelgewricht: heup of schouder → beweging in alle richtingen

  • Scharniergewricht: knie of elleboog → beweging in één richting

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Beweging door Skelet & Spierstelsel

Spieren zitten via pezen vast aan botten.

Bij samentrekken van spieren trekt de pees het bot → beweging.

Spieren werken in duo’s (antagonisten):
  • Biceps buigt de arm
  • Triceps strekt de arm

Slide 12 - Tekstslide

Soorten spieren

  • Willekeurige spieren (dwarsgestreept): te besturen met je wil (armen, benen).

  • Onwillekeurige spieren (glad): werken automatisch (darmen, bloedvaten).

  • Hartspier: werkt continu, lijkt op beide soorten.



Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Spierpijn vs Spierkramp
Spierpijn:
  • Ontstaat na inspanning door afvalstoffen (melkzuur) en kleine scheurtjes.
  • Verdwijnt na rust en eiwitrijke voeding.

Spierkramp:
  • Plotselinge, pijnlijke samentrekking van alle spiervezels tegelijk.
  • Oorzaken: overbelasting, vochttekort, verkeerde houding.

Slide 15 - Tekstslide

H2 - Energie en verbranding
  • Ik leg uit dat een cel voedingsstoffen en zuurstof gebruikt voor opbouw/herstel en voor verbranding.
  • Ik leg uit hoe de organen van de bloedsomloop, ademhaling en spijsvertering betrokken zijn bij de verbranding.
  • Ik benoem de belangrijkste voedingsstoffen: eiwitten, vetten, koolhydraten, mineralen, vitamines en water en de functies voor het lichaam.
  • Ik benoem het principe van terugkoppeling en voorbeelden hierbij.

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Wat gebeurt er bij ademhalen?
Inademen: zuurstof komt via neus → luchtpijp → bronchiën → longblaasjes:
  • Zuurstof → bloed
  • Koolstofdioxide ← bloed


Uitademen: koolstofdioxide (afvalgas) 
verlaat het lichaam

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Automatisch ademhalen (regelkring)

  • Sensoren meten CO₂ → signaal naar hersenen → spieren trekken samen

  • Inademen start → CO₂ daalt → spieren ontspannen → uitademen


Slide 20 - Tekstslide

Gevaren van roken

Roken beschadigt de longen:
  • Trilhaartjes plakken vast door teer
  • Slechtere afvoer van slijm → rokershoest
  • Verhoogd risico op COPD en longkanker


Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

Slide 23 - Video

Verbranding in je lichaam
  • Verbranding = energie maken in cellen (vooral in spiercellen)


  • Nodig: glucose (uit voedsel) + zuurstof (uit lucht)

  • Reactie:
Glucose + Zuurstof → Energie + Water + Koolstofdioxide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video

Voedingsmiddelen
Voedingsmiddelen zijn alles wat je eet en drinkt.

  • Plantaardige voedingsmiddelen zijn afkomstig van planten (groente, fruit, rijst)
  • Dierlijke voedingsmiddelen zijn afkomstig van dieren (vlees, melk, boter, ei)

Vegetarisch: dan eet je geen dieren. 

Veganistisch: dan eet je ook geen eieren of kaas.

Slide 27 - Tekstslide

Voedingsstoffen
Voedingsstoffen: zijn stoffen uit je voeding die het lichaam nodig heeft om te kunnen groeien, bewegen en gezond te houden.






Slide 28 - Tekstslide

H3 - Dieren in beweging
  • Ik benoem verbanden tussen vorm, bouw en leefwijze van organismen en de omgeving waarin deze organismen leven.
  • Ik leg uit hoe en dieren zijn aangepast aan de manier van bewegen.

Slide 29 - Tekstslide

Bouw, Vorm & Leefwijze van Dieren
Dieren hebben een skelet voor stevigheid en beweging.
  • Inwendig skelet → bijv. mens, kat, walvis
  • Exoskelet → bijv. insect, kreeft

Vorm van het skelet is aangepast aan functie:
  • Mol: graaft → korte, sterke poten
  • Vleermuis: vliegt → vleugels van lange vingers
  • Walvis: zwemt → brede vinnen

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Video

Hoe bewegen dieren? Zool-, Teen- en Topgangers

  • Zoolganger (mens, beer): hele voet op de grond → stabiel; goed voor klimmen, staan, dragen

  • Teenganger (kat, hond): op tenen → snel en stil; handig bij jagen

  • Topganger (paard, hert): op teenpunten → heel snel; geschikt voor vluchten op open vlaktes

Slide 32 - Tekstslide

H4 - Snelheid
  • Ik beschrijf het verschil tussen de eenparige (constante) en versnelde of vertraagde beweging met behulp van een st diagram.
  • Ik bereken de gemiddelde snelheid bij een gegeven afstand en tijdsduur (vgem= s/t).
  • Ik kan vertellen wat er invloed heeft op de reactietijd.
  • Ik kan de stopafstand berekenen door reactieafstand + remweg te doen.
  • Ik beschrijf de veiligheidsmaatregelen ter voorkoming van letsel in het verkeer (valhelm, autogordels, veiligheidskooi, kreukelzone, airbag, hoofdsteunen).

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Video

Wat is snelheid?
Snelheid is de afstand die je aflegt per tijdseenheid. 

Formule:
Snelheid (v) = Afstand (s) / Tijd (t)

 
Let op: een snelheid moet altijd met een eenheid worden geschreven, zoals m/s of km/h.

Slide 35 - Tekstslide

Omrekenen tussen m/s en km/h

Soms moet je snelheden omrekenen. Daarvoor gebruik je:
  • m/s → km/h = x 3,6
  • km/h → m/s = / 3,6


Voorbeeld:
  • 12 m/s = 12 x 3,6 = 43,2 km/h
  • 90 km/h = 90 / 3,6 = 25 m/s

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Video

Gemiddelde snelheid
De gemiddelde snelheid is handig als je onderweg verschillende snelheden hebt. Je berekent het zo:

Gemiddelde snelheid (vgem) = Totale afstand (s) / Totale tijd (t)
 
Voorbeeld:
Je fietst 6 km in 0,5 uur → 
Gemiddelde snelheid = 6 / 0,5 = 12 km/h


Slide 38 - Tekstslide

Versnellen
Versnelde beweging
Eenparige (constante) beweging
Vertraagde beweging


Slide 39 - Tekstslide

Versnellen
Hoe steiler, hoe sneller

Slide 40 - Tekstslide

Reactieafstand – Hoe snel reageer jij?
Reactietijd
  • De tijd tussen het moment dat je iets ziet en het moment dat je begint te remmen.
  • Tijdens die seconde blijf je gewoon met dezelfde snelheid rijden!

Reactieafstand
  • De afstand die je in die reactietijd aflegt.
  • Wordt beïnvloed door: leeftijd, alcohol, drugs, medicijnen, afleiding.

Slide 41 - Tekstslide

Remweg – Hoe lang duurt remmen echt?

Remweg
  • Begint zodra je op de rem trapt, tot je écht stilstaat.
  • Hoe harder je rijdt, hoe langer het duurt om te stoppen.
  • Beïnvloed door: snelheid, remkracht, wegdek, banden, voertuiggewicht, het weer.

Slide 42 - Tekstslide

Stopafstand – Alles bij elkaar




Stopafstand = Reactieafstand + Remweg


Slide 43 - Tekstslide

H5 - Kracht en beweging
  • Ik beschrijf het verschil tussen massa, zwaartekracht en gewicht.
  • Ik beschrijf soorten krachten zoals zwaartekracht, wrijvingskracht, trek en drukkracht en normaalkracht.
  • Ik kan de nettokracht berekenen en op de juiste manier tekenen in verschillende situaties.
  • Ik laat zien dat een kracht nodig is voor een verandering van snelheid en richting van een voorwerp en dat er een even grote tegenkracht nodig is om die verandering tegen te gaan.

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Video

Wat is een kracht?
Een kracht is een natuurkundige grootheid die een voorwerp van vorm, richting of van snelheid kan doen veranderen.

Een kracht zelf zie je niet. 
 De uitwerking ervan wel!

Het symbool voor kracht is F

Je hebt krachten nodig om te kunnen bewegen. 

Slide 46 - Tekstslide

Soorten krachten

Slide 47 - Tekstslide

Massa, Zwaartekracht en Gewicht
Massa = Hoeveelheid stof (kg)
  • Altijd hetzelfde, ook in de ruimte. 

Zwaartekracht (Fz) = Kracht waarmee de aarde aantrekt
  • Formule: Fz = m * g (g = 9,81 m/s2)

Gewicht = De kracht die een voorwerp op een ondergrond uitoefent

In de ruimte: wel massa, geen gewicht
  • Voorbeeld: Massa = 70 kg → Fz = 70 * 9,81 = 686,7 N

Slide 48 - Tekstslide

Krachten tekenen

  • De pijlpunt geeft de richting aan waarin de kracht werkt. Zwaartekracht werkt altijd loodrecht naar beneden

  • De lengte van de pijl geeft de grootte van de kracht aan. 

  • Het aangrijpingspunt, het beginpunt van de pijl geeft aan van waaruit de kracht werkt.

Slide 49 - Tekstslide

Nettokracht en Beweging
Nettokracht = Som van alle krachten op een voorwerp
  • Krachten in dezelfde richting → optellen
  • Krachten in tegengestelde richting → aftrekken

Gevolgen:
  • Nettokracht = 0 → Constante snelheid of stilstand
  • Nettokracht > 0 (mee) → Versnellen
  • Nettokracht > 0 (tegen) → Vertragen

Voorbeeld: Spierkracht 200 N – weerstand 150 N = nettrokracht 50 N vooruit

Slide 50 - Tekstslide

Sommige krachten werken mee.. anderen werken tegen..
Tegenwerkende krachten: Weerstandskrachten/Wrijvingskrachten





Dieren, mensen & Machines maken bijvoorbeeld gebruik van een gestroomlijnde vorm om zo min mogelijk last te hebben van weerstand. 

Slide 51 - Tekstslide

  • Als de meewerkende kracht groter is dan de tegenwerkende: Versnellen
  • Als de tegenwerkende kracht groter is dan de meewerkende: Vertragen

  • Als de mee/tegenwerkende krachten gelijk zijn: Constante snelheid

Slide 52 - Tekstslide

Tips voor het leren
  1. Ga naar het kopje 'Voorbereiding toets' op de website en classroom.
  2. Check of je de leerdoelen kunt beantwoorden, kijk de oefentoets na en bekijk hoe je een vraag moet aanpakken.
  3. Leer de theorie van de website (theoriekaarten) en uit je aantekeningenschrift.
  4. Ga op zoek naar extra informatie, filmpjes, spelletjes, etc. over dit onderwerp op het internet.
  5. Heb je vragen of extra hulp nodig? Vraag het (op tijd) aan de docent.

Slide 53 - Tekstslide

Slide 54 - Tekstslide