H10.4 Druk TL

Even herhalen
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Even herhalen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een moment?

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Moment   M = F x l (kracht x arm)
  • Het moment M van een kracht is gelijk aan de grootte van de kracht F x de lengte van de arm l.
  • De arm van een kracht is de afstand tussen de werklijn van de kracht en de draaias van de hefboom.
  • Een hefboom is in evenwicht als de momenten linksom gelijk zijn aan de momenten rechtsom.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hst 10.4 "Druk"

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

leerdoelen; Je kunt
  1. uitleggen hoe de druk op een ondergrond verandert bij een verandering van de grootte van het oppervlak en de grootte van de kracht.
  2. de druk van een voorwerp op een ondergrond berekenen.
  3. de eenheden van druk in elkaar omrekenen.
  4. situaties benoemen waarbij een kleine druk van belang is.
  5. situaties benoemen waarbij een grote druk van belang is.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voor de vervorming die een kracht veroorzaakt, zijn twee dingen van belang:
• hoe groot de kracht is die wordt uitgeoefend;
• hoe groot het oppervlak is waarop de kracht werkt.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Kracht en oppervlak
Druk hangt af van:
  • Kracht
  • Oppervlak

Druk is Kracht per oppervlakte-eenheid. 


Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verschil tussen kracht en druk?
Een kracht oefen je uit op een voorwerp. 
De kracht wordt uitgedrukt in Newton.


Druk is de kracht die een voorwerp uitoefent op een oppervlakte.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kracht en oppervlak
De druk wordt groter als:
  • De kracht groter wordt, óf
  • Het oppervlak kleiner wordt

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kracht en oppervlak
F is de kracht in Newton (N)
A is het oppervlak in m2

p is de druk in (N/m2) oftewel Pascal (Pa)
1 N/m2 = 1 Pa
p=AF
druk=oppervlaktekracht
=m2N

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Druk

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Even oefenen
Een baksteen ligt op het strand. De kracht op het zand is 20 N.
De druk onder de baksteen bedraagt 0,011 N/cm2.
Bereken de oppervlakte van de onderkant van de baksteen.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Even oefenen
G: F = 20 N,     p = 0,011 N/cm2 
G: A = ? cm2 

F: 

B: 

A: het oppervlak van de steen is 1818 cm2 
p=AF
A=0,01120=1818
A=pF

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeldopdracht
Een personenauto oefent een druk op de grond uit van 25 N/cm2. Hoeveel pascal is dat?
Je moet omrekenen van N/cm2 naar N/m2 (Pa).
Er geldt: 1 m2 = 10 000 cm2
25 N/cm2*10 000 cm2=250 000 N/m2
=250 000 Pa=250 kPa

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Druk verkleinen
Als je het oppervlak vergroot waarop een kracht werkt, verklein je de druk.
Bijvoorbeeld een fundering voor een muur

Slide 17 - Tekstslide

In veel situaties wil je dat de druk onder een bepaalde waarde blijft. 
Je kunt ook de oppervlakte waarop de kracht werkt groter maken. Als de fundering breed genoeg is, wordt de druk op de bodem niet zo groot dat de muur verzakt.
Voorbeeldopdracht
Een bouwvakker metselt een muur. De muur en de fundering hebben een lengte van 6,0 m. De totale zwaartekracht die de muur op de fundering uitoefent is 240 000 N.
In de voorschriften staat dat de druk die de muur op de grond uitoefent maximaal 8,0 N/cm2 mag zijn.

  1. Bereken hoe breed de fundering ten minste moet zijn.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

voorbeeldopdracht
  1. gegeven: Zwaartekracht Fz = 240 000 N
                        Lengte muurtje l = 6,0 m
                       maximale druk p = 8,0 N/cm2
  2. Gevraagd: breedte b= .... meter
  3. Uitwerking:             -->            =
                       240 000 N/8 N/cm2 =30 000 cm2 =3 m2
    Maar we moeten de breedte hebben? Wat nu???
p=AF
A=pF

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeldopdracht
        240 000 N/8 N/cm2 =30 000 cm2 =3 m2
Maar we moeten de breedte hebben? Wat nu???
  1. gegeven: A= 3 m2, l = 6 m
  2. Gevraagd: Breedte b in meters
  3. Formule: A=l*b  --> b=A/l 
  4. Berekening b= 3/6=0,5
  5. Antwoord: de breedte van de fundering moet 0,50 meter breed zijn

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Noteer de formule van druk met de bijbehorende eenheid tussen haakjes in je aantekeningenschrift

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

schrijf de formule om in je aantekeningenschrift naar:
F =....
A=........

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Op een rijplaat onder de band van een auto werkt een kracht van 36000N.
Hierdoor is de druk onder de rijplaat 2000 N/m2.
Bereken de oppervlakte van de plaat in je schrift en geef het antwoord in een getal met in woorden de eenheid.

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Autogordels mogen niet te smal zijn. Bij een botsing wordt je lichaam met een kracht van ongeveer 5000N in de gordels geduwd.
Het oppervlak waarmee je lichaam tegen de gordel drukt is 0,4m2.
Bereken de druk van de gordel op je lichaam.

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Een bouwvakker metselt een muur van 6 meter lengte. De totale massa = 1,2 x 10^4 kg. De druk mag maximaal 8,0 N/cm2 zijn.
Bereken hoe breed de fundering ten minste moet zijn.

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Fz=mg=1,210410=1,2105N
p=8,0m2N10.000=80.000m2N
A=pF=80.0001,2105=1,5m2
b=lA=6,01,5=0,25m

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

leerdoelen; Je kunt
  1. uitleggen hoe de druk op een ondergrond verandert bij een verandering van de grootte van het oppervlak en de grootte van de kracht.
  2. de druk van een voorwerp op een ondergrond berekenen.
  3. de eenheden van druk in elkaar omrekenen.
  4. situaties benoemen waarbij een kleine druk van belang is.
  5. situaties benoemen waarbij een grote druk van belang is.

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 29 - Video

Deze slide heeft geen instructies