grammatica les 2 woordsoorten (2-9-10 rvl)

PTA grammatica blok 5



woordsoorten
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2-4

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

PTA grammatica blok 5



woordsoorten

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Na deze les: 
- Heb je de woordsoorten nog eens herhaald en geoefend

Slide 2 - Tekstslide

Werkwoorden
Werkwoorden noemen we ook weleens doe-woorden.
Het zijn namelijk dingen die je kunt doen, zoals:
lopen, fietsen, staan, zitten, schrijven, slapen, gamen, eten, wachten, denken, afwachten, vezinnen.

Slide 3 - Tekstslide

Lidwoorden
We hebben in het Nederlands 3 lidwoorden:
de
het
een

Slide 4 - Tekstslide

zelfstandige naamwoorden
  • Mensen
  • Dieren
  • Planten
  • Dingen
  • Namen van al het bovenstaand
  •  aardrijkskundige namen

Slide 5 - Tekstslide

zelfstandige naamwoorden
Kunnen worden verkleind:
fiets - fietsje

Je kunt er vaak een meervoud van maken:
school - scholen


Slide 6 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
- Zegt iets over een zelfstandig naamwoord
- Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord vertelt waar een zelfstandig naamwoord van gemaakt is. De gouden ring. Het stalen horloge. 

Slide 7 - Tekstslide

Voorzetsels
Je kunt deze invullen op 

... de kast 

of

... het schoolfeest

Slide 8 - Tekstslide

Persoonlijke  voornaamwoorden
'Wijst' naar een persoon, een groep personen of voorwerpen in een zin.
Je kunt een persoonlijk voornaamwoord vaak vervangen door een naam.

Hij verzint een raadsel.
Pietje verzint een raadsel




Slide 9 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
Naast de persoonlijk voornaamwoorden, zijn er ook bezittelijke voornaamwoorden. Deze geven aan dat iets van iemand is. 

mijn boek
jouw tas 
zijn fiets

Slide 10 - Tekstslide

Het woord "een" is een...
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 11 - Quizvraag

Het zwemmen is niet zo populair bij jongeren.
Wat is zwemmen?
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
lidwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 12 - Quizvraag

Welke woordsoort is 'fiets' in de zin:

Ik zet de fiets buiten.
A
lidwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
werkwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 13 - Quizvraag

Welke woordsoort is 'fiets' in de zin:

Ik fiets naar school
A
lidwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
werkwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 14 - Quizvraag

Waar zegt het bijvoeglijk naamwoord iets over?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Bijwoord
C
Werkwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 15 - Quizvraag

SLEEP DE WOORDSOORTEN NAAR DE GOEDE PLEK
De ouders van Bilal zijn erg aardige en behulpzame mensen.
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
werkwoord
lidwoord
ouders
de
aardige
mensen
Bilal
zijn
behulpzame

Slide 16 - Sleepvraag

Wat is het voorzetsel in de zin?

'Hij liep hard tegen de tafelpunt aan.'
A
hard
B
tafelpunt
C
er staat geen voorzetsel in de zin
D
tegen

Slide 17 - Quizvraag

In de garage staat voor de kast een emmer die vroeger met de bezem van mijn moeder achter de garage stond.
In deze zin zitten......voorzetsels.

A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 18 - Quizvraag

Mijn fiets is gestolen.

Mijn=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 19 - Quizvraag

Jullie proefwerken zijn nog niet nagekeken.

Is 'jullie' een bezittelijk of een persoonlijk voornaamwoord?
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 20 - Quizvraag

Dat zou Ans aan jou kunnen geven.

Is 'jou' een bezittelijk of een persoonlijk voornaamwoord?
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 21 - Quizvraag

Hoe heet JULLIE kat?

Wat voor soort is het woord JULLIE?
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 22 - Quizvraag

Huiswerk

Maak opdracht 2-9-10
blz 176 en 179

Slide 23 - Tekstslide