Schrijf bij de voorbeeldvragen om welke vraagvorm het gaat.
Hulp nodig? Cursus pp. 222-225
timer
5:00
Slide 5 - Tekstslide
Opdracht 5: correctiesleutel (deel 1)
Classificeervraag: de werkwoorden moeten geordend worden volgens het persoonlijkheidsdomein waarop ze betrekking hebben
Essay-vraag, niet – begrenzende open vraag: - leerling moet een langer antwoord schrijven - leerling is vrij in de aard en opbouw van zijn antwoord, ook de lengte van het antwoord is niet begrensd
Tweekeuzevraag: er zijn twee antwoordmogelijkheden gegeven, waarvan de leerling er één moet aanduiden
Meerkeuzevragen (het correcte-antwoordtype)
Slide 6 - Tekstslide
Opdracht 5: correctiesleutel (deel 2)
Kort antwoordvraag
Matchingvraag: de leerlingen moeten relaties leggen tussen chemische elementen en hun symbool
Essay-vraag, begrenzende open vraag: - leerling moet een langer antwoord schrijven - de antwoordvrijheid is begrensd: de lengte van het antwoord ligt vast (max. 50 woorden)
Rangschikvraag: de leerlingen moeten de gegeven antwoorden in een bepaalde volgorde plaatsen (chronologisch)
Slide 7 - Tekstslide
Criteria voor het kiezen van vraagvormen
- Factoren die de keuze van de vraagvorm beïnvloeden:
de aard en het niveau van de doelstellingen
de manier waarop de resultaten van de taak zullen worden gebruikt
de beschikbare tijd voor constructie, afname, correctie en scoring van de vragen
de eigen bekwaamheden van de leerkracht
- Combinatie van objectieve en essayvragen
Slide 8 - Tekstslide
Richtlijnen bij het opstellen van schriftelijke toetsvragen
Algemene richtlijnen: - eenvoudige taal - duidelijke instructies - geen letterlijke items uit het handboek - geen ongewenste aanwijzingen (indicatoren) in de toets
Specifieke richtlijnen per vraagvorm: opdracht p. 250 e.v.
Slide 9 - Tekstslide
Opdracht p. 250 e.v.
Bestudeer de toetsvragen
Vul in de titel aan om welke vraagvorm het gaat
Vergelijk telkens de twee vragen die naast elkaar staan: welke vraag is het best geformuleerd?
Formuleer o.b.v. deze vergelijking richtlijnen voor het formuleren van deze vraagvorm. Gebruik de cursus (pp. 233-241) om je argumentatie te onderbouwen.
Slide 10 - Tekstslide
Vooruitblik (klas A)
volgende les: woensdag 25 mei 2022
lesonderwerp: overzicht leerstof + proeftoets
to do: examentaken volledig afwerken en indienen
to do: cursus overlopen en vragen noteren
Slide 11 - Tekstslide
Deeltaak 4: 'Evaluatie'
Slide 12 - Tekstslide
Deeltaak 4: 'Evaluatie'
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Quiztijd!
Wat is in de gegeven situatie de belangrijkste reden om te evalueren?
Slide 15 - Tekstslide
De leerkracht merkt aan het einde van de les op dat het niveau van de aangeboden leerinhoud te hoog lag. De volgende les moet aangepast worden.
A
Evaluatie van het curriculum
B
Evaluatie van de vorderingen van individuele leerlingen
C
Evaluatie van de prestaties van leerlingen
D
Evaluatie van het didactisch handelen
Slide 16 - Quizvraag
Jacob behaalde een onvoldoende op de thematoets. De leerkracht besluit om hem extra bijles aan te bieden alvorens hij aan het volgende thema kan beginnen.
A
Evaluatie van het curriculum
B
Evaluatie van de vorderingen van individuele leerlingen
C
Evaluatie van de prestaties van leerlingen
D
Evaluatie van het didactisch handelen
Slide 17 - Quizvraag
Het complementair groepswerk heeft niet de gehoopte resultaten opgeleverd. De leerkracht zal een andere aanpak moeten zoeken voor deze klasgroep.
A
Evaluatie van het curriculum
B
Evaluatie van de vorderingen van individuele leerlingen
C
Evaluatie van de prestaties van leerlingen
D
Evaluatie van het didactisch handelen
Slide 18 - Quizvraag
Zo'n 80% van de leerlingen behaalt een 'goed' op zijn of haar werkstuk. De vooropgestelde doelstelling werd dus bereikt.
A
Evaluatie van het curriculum
B
Evaluatie van de vorderingen van individuele leerlingen
C
Evaluatie van de prestaties van leerlingen
D
Evaluatie van het didactisch handelen
Slide 19 - Quizvraag
Fasen van het evaluatieproces
Slide 20 - Tekstslide
Opdracht 2 (p. 244-245)
Classificeer de verschillende situaties in één van de vier evaluatiefasen.
timer
10:00
Slide 21 - Tekstslide
Opdracht 2: correctiesleutel
Fase 3: beslissingen nemen
Fase 2: het interpreteren van de bekomen informatie (normering)
Fase 2: het interpreteren van de bekomen informatie
Fase 1: het verzamelen van gegevens
Fase 1: het verzamelen van gegevens
Fase 3: beslissingen nemen
Fase 3: beslissingen nemen
Fase 2: het interpreteren van de bekomen informatie
Fase 4: het rapporteren van de informatie
Fase 1: het verzamelen van gegevens
Slide 22 - Tekstslide
DOEL: leerlingen opvolgen en begeleiden
DOEL: beslissingen nemen
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Tekstslide
Quiztijd!
Heeft de uitspraak betrekking op formatieve of summatieve evaluatie?
Slide 25 - Tekstslide
Hoe zorg ik ervoor dat alle leerlingen in exact dezelfde omstandigheden (tijd, plaats, middelen, ...) de toets kunnen afleggen?
A
formatieve evaluatie
B
summatieve evaluatie
C
beide functies zijn van toepassing
D
geen enkele functie is van toepassing
Slide 26 - Quizvraag
Hebben mijn leerlingen de doelstellingen van deze les bereikt?
A
formatieve evaluatie
B
summatieve evaluatie
C
beide functies zijn van toepassing
D
geen enkele functie is van toepassing
Slide 27 - Quizvraag
Welke studenten kunnen volgend jaar starten aan hun basisstage in 2BASO?
A
formatieve evaluatie
B
summatieve evaluatie
C
beide functies zijn van toepassing
D
geen enkele functie is van toepassing
Slide 28 - Quizvraag
Gebruik ik een kleurcode of cijfers op het rapport van de studenten?
A
formatieve evaluatie
B
summatieve evaluatie
C
beide functies zijn van toepassing
D
geen enkele functie is van toepassing
Slide 29 - Quizvraag
Welke extra opdrachten voorzie ik voor studenten die sneller klaar zijn met hun basisopdracht?
A
formatieve evaluatie
B
summatieve evaluatie
C
beide functies zijn van toepassing
D
geen enkele functie is van toepassing
Slide 30 - Quizvraag
Objectieve toetsen en essaytoetsen
Essaytoetsen: leerlingen zoeken zelf het antwoord en formuleren het in eigen woorden
versus
Objectieve toetsen: leerlingen kiezen tussen twee of meer alternatieven of geven zeer korte antwoorden
Slide 31 - Tekstslide
Slide 32 - Tekstslide
Opdracht 6 (p. 249)
Geef met een O of E in de tweede kolom aan of de uitspraken betrekking hebben op objectieve (O) of op essay-toetsen (E).