Kunnen en willen in het Frans

Kunnen en willen in het Frans
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Kunnen en willen in het Frans

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het einde van deze les kun je de werkwoorden pouvoir en vouloir correct gebruiken in Franse zinnen.

Slide 2 - Tekstslide

Wat weet je al over de werkwoorden pouvoir en vouloir in het Frans?

Slide 3 - Woordweb

Wat zijn pouvoir en vouloir?
Pouvoir betekent 'kunnen' en vouloir betekent 'willen'.

 
    

Slide 4 - Tekstslide

wat betekent vouloir?
A
villen
B
willen
C
kunnen
D
vuil

Slide 5 - Quizvraag

wat betekent pouvoir?

Slide 6 - Open vraag

Slide 7 - Video

Schrijf nu voor jezelf het hele rijtje van vouloir op in je schrift

Slide 8 - Open vraag

Slide 9 - Video

Schrijf nu voor jezelf het hele rijtje van pouvoir op in je schrift

Slide 10 - Open vraag

Je peux
Tu peux
Il peut
Elle peut
Nous pouvons
Vous pouvez
Ils/elles peuvent
Ik kan
Jij mag
Hij kan
Zij mag
Wij kunnen
Jullie mogen
Zij mogen

Slide 11 - Sleepvraag

Je veux
Tu veux
Elle veut
Nous voulons
Vous voulez
Ils veulent
Ik wil
Jij wilt
Zij wil
Wij willen
Jullie willen
Zij willen

Slide 12 - Sleepvraag

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Elle (pouvoir)
A
peux
B
veux
C
peut
D
veut

Slide 13 - Quizvraag

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Vous (vouloir)
A
pouvons
B
pouvez
C
voulons
D
voulez

Slide 14 - Quizvraag

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Ils (pouvoir)
A
peut
B
peuvent
C
veut
D
veulent

Slide 15 - Quizvraag

Elle (willen) _____ sortir tous les soirs.
A
peux
B
veux
C
peut
D
veut

Slide 16 - Quizvraag

Nous (willen) _____aller en vacances.
A
pouvons
B
voulons
C
pouvez
D
voulez

Slide 17 - Quizvraag

Zij willen voetballen

Slide 18 - Open vraag

U wilt eten

Slide 19 - Open vraag

Pouvoir en vouloir in zinnen
Je gebruikt pouvoir en vouloir in Franse zinnen om aan te geven wat je kunt of wilt. Bijvoorbeeld: Je peux parler français. (Ik kan Frans spreken.) of Je veux une glace. (Ik wil een ijsje.)

Slide 20 - Tekstslide

Vertaal: ik kan Frans spreken

Slide 21 - Open vraag

vertaal: ik wil een ijsje

Slide 22 - Open vraag

Pouvoir en vouloir in vragen
Om een vraag te maken met pouvoir of vouloir, kun je goed de inversie gebruiken. . 
Peux-tu m'aider? (Kun je me helpen?) 
  Veux-tu sortir avec moi? (Wil je met me uitgaan?)

In de ik-vorm met pouvoir wordt "peux" => puis
Puis-je avoir un coca s'il vous plaît?

Slide 23 - Tekstslide

vertaal: Kun je mij helpen?

Slide 24 - Open vraag

vertaal: Kan ik jou helpen?

Slide 25 - Open vraag

Pouvoir en vouloir in ontkenningen
Om een ontkenning te maken met pouvoir of vouloir, plaats je 'ne' voor het werkwoord en 'pas' na het werkwoord. Bijvoorbeeld: 
Je ne peux pas venir à ta fête. (Ik kan niet op jouw feest komen.
Je ne veux pas aller à l'école. (Ik wil niet naar school gaan.

Slide 26 - Tekstslide

Vertaal: Ik wil niet naar huis gaan

Slide 27 - Open vraag

Herhaling
je veux

ik wil

je peux
ik kan/mag


Slide 28 - Tekstslide

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 29 - Open vraag

Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 30 - Open vraag

Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 31 - Open vraag

ga nu naar hoofdstuk 3 in je boek
Maak opgaven 31 t/m 33

Slide 32 - Tekstslide