Engels Periode 5 les 3

Engels periode 5 les 3
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Engels periode 5 les 3

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

For today:
- Prepositions of time
- Nouns
- Conjunctions
- Creative Writing assignment

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Freaky Friday dilemmas
Similar to 'Dilemma's op Dinsdag'

You HAVE to choose

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


A
All of your clothes are 3 sizes too small
B
You have to repeat everything you say for at least 2 times

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


A
You can move objects with your mind
B
You can eat for free at every restaurant

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


A
Everyone hears what you think
B
You hear what everyone thinks

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


A
You can never see yourself on pictures or in mirrors anymore
B
You see everything in black and white

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voorzetsels van tijd/ Prepositions of time
We're flying to Brazil on 1 March.

ON      dagen & data => on Monday, on 25 August
IN        maanden, jaartallen, seizoenen en dagdelen => in 1975, in August, in the summer, in the morning
AT        hoe laat het is + vaste uitdrukkingen. => at 11 o' clock, at Christmas, at night

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorzetsels van tijd
Vaste uitdrukkingen:
- at Christmas
- on Christmas day
- at Easter
- at the weekend
- on weekends
- in a minute

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

The shop closed ...... June last year.
A
in
B
on
C
at

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is it dark ...... night?
A
in
B
on
C
at

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

The moon was full ...... September 26.
A
in
B
on
C
at

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

The pizza is ready ...... five minutes.
A
in
B
on
C
at

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Nouns
Zelfstandige naamwoorden

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

A noun is a word that functions as the NAME of something

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

COMMON NOUN
Used to name people, places or things in GENERAL. 
It refers to the class or type of person or thing  ( without being specific)
examples: girl, city, animal, house, fruit
PROPER NOUN
Used to name a SPECIFIC ( or individual) person, place or thing. 
Proper nouns begin with a capital letter.
Examples: John, London, France, Pluto

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Geef een voorbeeld van een abstract noun.

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

So what is a collective noun:
A word used to represent a group of people, animals, or things
e.g. team, crowd , flock, choir, group


People:
a band of musicians
a team of players 
a crowd of people
a gang of thieves
a pack of thieves
a class of students
a board (bestuur)of directors
Animals:
an army of ants, 
a flock (zwerm)of birds, 
a flock (kudde)of sheep, 
a herd of deer, 
a hive (korf/zwerm) of bees, 
a litter (nest) of puppies, 
a pack (roedel) of wolves, 
a murder (groep/zwerm)
of crows.
Things:
a bouquet of flowers
a bunch of flowers
a fleet of ships
a forest of tress
a galaxy (heelal)of stars
a pack (dek)of cards
a pack (hoop)of lies
a pair of shoes
a range (keten)of mountains

Slide 21 - Tekstslide

Sometimes the collective nouns can be shared across the categories,
e.g. a pack of thieves, a pack of wolves, a pack of lies, a pack of cards, a pack of hounds
Compound Nouns
Two or more words that create a noun. 
They can be written as one word, joined by a hyphen or written as separate words.


Slide 22 - Tekstslide

Compound nouns can be written as one word or as separate words or joined by a hyphen (-)
Rainfall, son-in-law, credit card. 
The stress is on the first part of the word.

I enjoy painting in my spare time.
what word is painting?
A
noun
B
verb

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

My favourite hobby is baking. I love to make cakes.
what word is baking?
A
noun
B
verb

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Conjunctions

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

What is a conjuntion?

Conjunctions are words that link other words, phrases, or clauses together.

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 27 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Geef drie voorbeelden van een conjunction.

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke soorten?
Nevenschikkende voegwoorden: verbindt twee hoofdzinnen met elkaar. bijv. FANBOYS
Onderschikkende voegwoorden: verbindt een hoofdzin (de belangrijkste zin) met een bijzin (minder belangrijke zin). bijv. although, because, when , whenever, before after.
Correlatieve voegwoorden: verbinden twee zinnen met elkaar. deze voegwoorden komen altijd voor in een paar. bijv. both/and, either/ or, neither/nor

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onderschikk-ende voegwoorden

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sentences without conjunctions

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Same sentences with conjuctions

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

I don’t want to go to the movies ­­­_____________ I hate the smell of popcorn.
A
Although
B
Because
C
Whenever
D
So that

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

_____________ the alarm goes off, I hit the snooze button.
A
Because
B
As soon as
C
Before
D
Now that

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


assignment
A1 => My favourite animal
A2 => A day at the park

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

What would you buy with all the money in the world?

Slide 36 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Who would you want to be for one day?

Slide 37 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

What would you do if this was the last day on earth?





Write down a story about what you would do... Be creative. Write it in English. Don't be afraid to make mistakes!
Use at least 150 words. 
timer
10:00

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Share your story with a classmate
And decide who's story is the most creative, funny, adventurous, crazy or realistic?

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

To round off
Share some stories in class discussion

When you haven't finished it, hand it in in It's Learning.

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies