les 29/2 metafoor en personificatie

Aan het eind van deze week:
- weet je hoe je verwijswoorden op de juiste manier moet gebruiken
- weet je hoe je variatie in woordgebruik aanbrengt

- leer je extra havo-stof over beeldspraak!

Pak allemaal je laptop én je boek!
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Aan het eind van deze week:
- weet je hoe je verwijswoorden op de juiste manier moet gebruiken
- weet je hoe je variatie in woordgebruik aanbrengt

- leer je extra havo-stof over beeldspraak!

Pak allemaal je laptop én je boek!

Slide 1 - Tekstslide

Beeldspraak: Metafoor en vergelijking
Je hebt geleerd dat je bij een vergelijking 2 dingen naast elkaar zet die op elkaar lijken: Het object (o) en het beeld (b). 
  • Van veraf is die rots (o) net een olifant (b). 
  • Haar kamer rook als een zwijnenstal!

Bij een metafoor vallen object en beeld samen. Je vervangt het object helemaal door het beeld. Een ding is een ander ding.
  • Zullen we die olifant eens beklimmen? 
  • Voetbal is oorlog!
  • Haar kamer was een zwijnenstal.
Bij een metafoor heb je als lezer de vrijheid om andere eigenschappen invullen, bijvoorbeeld dat het in haar kamer een rotzooi was.


Slide 2 - Tekstslide

Beeldspraak: Metafoor en personificatie
Bij personificatie geef je een voorwerp, plant, dier of abstract begrip (liefde/verdriet) menselijke eigenschappen.

  • De zon doet zijn best om tevoorschijn te komen
  • De toekomst lacht me tegemoet

Slide 3 - Tekstslide

Mijn broertje is zo sterk als een beer!
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 4 - Quizvraag

Bij de ingang van de discotheek stond een kleerkast die iedereen fouilleerde.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 5 - Quizvraag

Als je moet wachten op de uitslag van een onderzoek, kruipt de tijd voorbij.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 6 - Quizvraag

vergelijking
metafoor
personificatie
De storm huilde om het huis.
Hij is zo trots als een pauw op zijn werk.

Die ezel laat zich alweer beetnemen.

Slide 7 - Sleepvraag

Die engel van hiernaast heeft ons veel geholpen na de brand in de schuur.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 8 - Quizvraag

vergelijking
metafoor
personificatie
De toekomst lachte haar tegemoet.

Hij is zo groot als een reus. 

Die kleerkast fouilleerde me op het feest. 

Slide 9 - Sleepvraag

Ik hoorde de wind huilen toen ik op bed lag vannacht.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 10 - Quizvraag

Vergelijking
Metafoor
Personificatie
Je kamer roept om een schoonmaakbeurt
Je kamer lijkt wel een zwijnenstal
Ruim die zwijnenstal nou eens op

Slide 11 - Sleepvraag

Maken
Bladzijde 222 en 223: opdracht 2 en 3

Slide 12 - Tekstslide

Weet je nu:
- hoe je op de juiste manier moet verwijzen naar personen en bezit? 
- hoe je variatie in woordgebruik aanbrengt? 
- weet je wat verschillende vormen van beeldspraak zijn? 

Huiswerk
Formuleren §3 verwijswoorden (2) 
Opdracht 1, 2, 3, 4

Slide 13 - Tekstslide